ECLI:NL:OGEAM:2021:5

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
SXM202000754-LAR00056/2020 en SXM202000755-LAR00057/2020
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning gezinsvorming na scheiding en beoordeling van algemeen belang

In deze zaak hebben eisers, I. [eiser] en II. [eiseres], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel gezinsvorming. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Justitie van Sint Maarten, die stelde dat het gezinsverband was verbroken door de scheiding tussen de echtgenoten en de minderjarige. De eisers voerden aan dat de afwijzing onterecht was en vroegen het Gerecht om de beschikkingen te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien of de verweerder op te dragen nieuwe beschikkingen te nemen.

De procedure begon met de indiening van beroepschriften op 14 augustus 2020, waarna verweerder op 23 september 2020 een verweerschrift indiende. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 december 2020. Het Gerecht oordeelde dat, hoewel er een tijdsverloop was van meer dan twee jaar tussen de aanvragen en de bestreden beschikkingen, er geen opzettelijke vertraging door verweerder was aangetoond. Het Gerecht concludeerde dat de leeftijd van de minderjarige en zijn taalvaardigheid een rol speelden in de beoordeling van zijn kansen op succesvol onderwijs in Sint Maarten.

Het Gerecht oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag van de minderjarige niet onterecht was en dat de weigering van de aanvragen van eiseres voldoende gemotiveerd was. De uitspraak benadrukte dat de belangen van de minderjarige en eiseres niet zwaarder wogen dan het algemeen belang van Sint Maarten. Het Gerecht verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eerdere beslissingen van de Minister van Justitie in stand blijven.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 18 januari 2021
Zaaknummer: SXM202000754-LAR00056/2020 en SXM202000755-LAR00057/2020
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
I. [eiser]
en
II. [eiseres]
Tezamen eisers,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.1. Aanduiding bestreden beschikking

De beschikkingen van verweerder van 3 juli 2020, waarbij de bezwaarschriften van eiser en eiseres, gericht tegen verweerders beschikkingen van 9 april 2018, bekend gemaakt op 15 mei 2018, inhoudende afwijzing van een vergunning tot tijdelijk verblijf, ongegrond zijn verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met de op 14 augustus 2020 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschriften (met producties) hebben eisers tegen voormelde beschikkingen beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 23 september 2020 heeft verweerder in beide zaken een verweerschrift (met producties) ingediend. Op 18 december 2020 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 december 2020. Eisers zijn bij gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiser en eiseres zijn op 30 januari 1988 gehuwd. Staande dit huwelijk zijn vier kinderen geboren.
3.2.
Op 24 november 2017 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) met als doel gezinsvorming. Ten tijde van de aanvraag waren drie kinderen meerderjarig. De aanvraag voor een vttv ziet op de echtgenote en het minderjarige kind.
3.3.
Verweerder heeft bij besluiten van 9 mei 2018 de aanvragen afgewezen. In de afwijzende beschikkingen heeft verweerder gesteld dat aangenomen moet worden dat het gezinsverband is verbroken omdat de scheiding tussen echtgenoot en echtgenote en die tussen eiser en de minderjarige langer dan 5 jaar heeft geduurd. Voorts heeft verweerder gesteld dat niet gebleken is van zodanig bijzonder feiten en omstandigheden die een andere beslissingen indiceren.
3.4.
Op 11 september 2018 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft bij beschikkingen van 8 juli 2019 de bezwaarschriften ongegrond verklaard.
3.5.
Bij uitspraken van 22 mei 2020 heeft het Gerecht de beroepen van eisers gegrond verklaard omdat verweerder had aangegeven dat de bestreden beschikkingen niet onverkort konden worden gehandhaafd en dat verweerder voornemens was opnieuw te beslissen op de bezwaarschriften.
3.6.
Verweerder heeft bij de bestreden beschikkingen van 3 juli 2020 de bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de in de eerdere beschikkingen aangenomen gezinsbreuk niet meer wordt tegengeworpen.

4.Het geschil

4.1.
Eisers hebben het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikkingen waarvan beroep te vernietigen en primair zelf in de zaak te voorzien, subsidiair verweerder op te dragen nieuwe beschikkingen te nemen met inachtneming van de uitspraak.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het Gerecht stelt voorop dat het tijdsverloop tussen de aanvragen en de bestreden beschikkingen weliswaar meer dan twee jaar is, echter niet gebleken is van opzettelijke vertraging van de besluitvorming door verweerder. Dat de huidige leeftijd van de minderjarige niet meer door verweerder betrokken mag worden in de heroverweging ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten, zoals eisers stellen, kan dan ook niet worden gevolgd.
5.2.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat de leeftijd van de minderjarige en het feit dat hij de Nederlandse en Engelse taal niet machtig is, aanleiding is om te twijfelen aan zijn kans om met succes deel te nemen aan het onderwijs op zijn leeftijdsniveau hier te lande. Uit overgelegde verklaring van de […] blijkt dat de minderjarige in Grade 6 van het lager onderwijs geplaatst zal worden. Eisers hebben in de bezwaarprocedure geen nadere verklaring overgelegd waaruit zou blijken dat de minderjarig, gezien zijn huidige leeftijd, toelating heeft op middelbaar onderwijs. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder aldus niet ten onrechte heeft gesteld dat de minderjarige weinig tot geen kans maakt om in het onderwijssysteem van St. Maarten te integreren. Verweerder heeft aan kunnen nemen dat niet wordt voldaan aan in paragraaf 4.8 van de Richtlijnen gestelde voorwaarden, namelijk dat de minderjarige onderwijs moet volgen.
5.3.
Nu het Gerecht van oordeel is verweerder de aanvraag van de minderjarige kon afwijzen, acht het Gerecht de weigering tot toelating van eiseres voldoende gemotiveerd. Immers, met juistheid heeft verweerder gesteld dat toelating van eiseres strijdig is met het algemeen belang van St. Maarten en met het bijzondere belang van alle betrokken. Dit zou immers leiden tot achterlating, zonder ouder met gezag, van een minderjarige in het land van herkomst.
5.4.
Dat de minderjarige recht zou hebben om herenigd te blijven en te worden met zowel zijn moeder als zijn vader, zoals eisers stellen, kan niet worden gevolgd.
Het Gerecht is van oordeel, onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie hieromtrent, dat artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het familie- of gezinsleven van de vreemdeling rechtvaardigt, indien een "fair balance" bestaat tussen enerzijds de belangen van het betrokken individu en anderzijds het betrokken algemeen belang van het land waar toelating wordt verzocht.
Het Gerecht acht van belang dat niet in geschil is dat de minderjarige en eiseres niet eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf is verleend. Nu aldus geen verblijfstitel wordt ontnomen die de minderjarige en eiseres tot het gezinsleven hier te lande in staat stelde, is de weigering van de aanvragen geen inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM.
5.5.
Voorts is niet gebleken van zodanig bijzondere feiten of omstandigheden, dat uit het in artikel 8 van het EVRM bedoelde recht een positieve verplichting voortvloeit om ten behoeve van de minderjarige en eiseres niettemin de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen. Niet aannemelijk is gemaakt dat er voor hen objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven, desgewenst vergezeld van eiser, voort te zetten in Haïti. De “fair balance” tussen enerzijds het belang van de minderjarige en eiseres en anderzijds het algemeen belang, acht het Gerecht dan ook niet geschonden. Gelet hierop faalt het betoog betreffende klemmende redenen van humanitaire aard evenzeer.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de beroepen ongegrond zijn.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 18 januari 2021.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.