ECLI:NL:OGEAM:2021:44

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
Lar 80/2020, SXM202001080
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de afwijzing van een verblijfsvergunning op basis van onzorgvuldige procedurele afhandeling

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 19 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten, die op 9 oktober 2020 haar aanvraag tot verlenging van een vergunning tot verblijf had afgewezen. Eiseres, geboren in de Dominicaanse Republiek, had op 6 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinshereniging. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de echtgenoot van eiseres niet voldeed aan de inkomensvereisten. Tijdens de procedure is gebleken dat de hoorzitting telefonisch heeft plaatsgevonden, wat volgens eiseres heeft geleid tot miscommunicatie en een onjuiste weergave van feiten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de hoorzitting niet met voldoende waarborgen was omkleed en dat de beslissing van de Minister onvoldoende gemotiveerd was. Het beroep van eiseres is gegrond verklaard, de bestreden beschikking is vernietigd en het Gerecht heeft bepaald dat eiseres recht heeft op de gevraagde verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 11 april 2020. Tevens is de Minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 19 april 2021
Zaaknummer: SXM202001080-LAR00080/2020
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. N.C. DE LA ROSA,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN ST. MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 9 oktober 2020 waarbij verweerder de aanvraag van 6 maart 2020 strekkende tot verlenging van een vergunning tot verblijf (hierna: vttv) met als doel gezinshereniging is afgewezen.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 3 november 2020 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 21 december 2020 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Bij brief van 8 maart 2021 heeft eiseres aanvullende producties in het geding gebracht.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 maart 2021. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan bij haar gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen.
2.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten

3.1.
Het Gerecht gaat uit van de navolgende vaststaande feiten:
- Eiseres, geboren op […] te Dominicaanse Republiek, bezit de Dominicaanse nationaliteit.
- Aan haar zijn de volgende beschikkingen verleend:
* een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) met als doel: gezinshereniging verleend op 16 juni 2016 en geldig tot 11 april 2018;
* een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) met als doel: gezinshereniging verleend op 17 mei 2018 en geldig tot 11 april 2020.
- Eiseres heeft op 6 maart 2020 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verlenging voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinshereniging.
- Op 16 september 2020 is de echtgenoot van eiseres door Immigratie Dienst gehoord.
- Bij beschikking van 9 oktober 2020 heeft verweerder afwijzend op het verzoek beslist.
3.2.
Eiseres heeft het Gerecht gemotiveerd verzocht de bestreden beschikking te vernietigen met bepaling dat verweerder alsnog positief op de aanvraag van eiseres zal beslissen.
3.3.
Verweerder verweert zich tegen het onderhavige verzoek, verwijzend naar de beschikking op de aanvraag vttv waarbij de echtgenoot heeft verklaard dat hij geen werk meer had en dat hij aangewezen was op een overheidsuitkering. Aldus haalt de echtgenoot vanaf april 2020 het toepasselijke normbedrag niet meer en hiermee voldoet eiseres niet meer aan een der voorwaarden.

4.De beoordeling

4.1.
Het Gerecht overweegt als volgt.
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de landsverordening Toelating en uitzetting (hierna: LTU) is bepaald dat een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister kan worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
In dit geval komt dit neer op de vraag of de echtgenoot van eiseres, de heer [A], voldoende inkomen heeft. In paragraaf 3.7 van de Richtlijnen met betrekking tot de toepassing van de LTU, is ter uitwerking van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de LTU, bepaald dat vreemdelingen zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan moeten beschikken. In dit geval moet [A] aantonen dat hij minimaal NAf 2000,- bruto per maand verdient. Het inkomen moet bovendien duurzaam zijn, wat er op neerkomt dat het voor een jaar of langer beschikbaar moet zijn.
4.2.
Het Gerecht stelt vast dat de garantsteller [A] wel degelijk ten tijde van de indiening van de aanvraag aan de inkomensvereiste voldeed. Uit de inkomensverklaring ofwel de loonkaart van 2019 blijkt dat de garantsteller ten tijde van indiening van de aanvraag aan de voorwaarden van voldoende middelen voor toewijzing van de aanvraag voldeed.
4.3.
In kader van de aanvraag heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Onbetwist is dat de hoorzitting telefonisch heeft plaatsgevonden. Eiseres stelt dat het telefonisch horen onvoldoende is geweest. De echtgenoot is gebeld en aan hem zijn een aantal vragen gesteld, doch ging de communicatie moeilijk wegens taal barrière. Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat er een met een waarborgen omkleden hoorzitting heeft plaatsgevonden. Dat een hoorzitting telefonisch plaats kan vinden mag dan zo zijn, echter ook een telefonische hoorzitting dient met voldoende waarborgen te zijn omkleed. Hiervan is in onderhavig geval geen sprake. Het Gerecht acht het volgende van belang. Niet is gebleken dat eiseres een uitnodiging heeft ontvangen voor een telefonisch hoorzitting. Uit het dossier komt naar voren dat de echtgenoot gebeld is door een medewerker van de Compliance Departement die een aantal vragen heeft gesteld. Aldus heeft de echtgenoot zich niet kunnen voorbereiden op de hoorzitting. Voorts is er geen verslag van de hoorzitting opgemaakt, zoals gebruikelijk is. Van een met alle waarborgen omkleedde hoorzitting is derhalve niet gebleken. Verder stelt eiseres dat er tijdens dit telefoongesprek sprake is geweest van miscommunicatie en/of onjuiste conclusies aan de zijde van de medewerker. Deze stelling vindt steun in de uitspraak van dit Gerecht van 27 november 2020 (zaaknummer SXM202001032). Immers uit deze uitspraak blijkt dat de echtgenoot van eiseres bij voortduring werkzaam is geweest bij zijn werkgever en dat de werkgever zijn commerciële activiteiten heeft voorgezet doormiddel van online verkoop. De beschikking is derhalve gebaseerd op onjuist weergave van feiten kennelijk verkregen tijdens een telefoongesprek. De beschikking is aldus onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
4.4.
Het Gerecht overweegt dat er geen andere weigeringsgronden door verweerder zijn aangedragen. In die situatie is het naar het oordeel van het Gerecht gerechtvaardigd om ervan uit te gaan dat verweerder kennelijk niet in staat is het bestreden besluit te voorzien van een toereikende motivering.
4.5.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het Gerecht zien aanleiding om met toepassing van artikel 50, vierde lid van de Lar zelf in de zaak te voorzien en het besluit te herroepen. Het Gerecht zal bepalen dat eiseres met ingang van 11 april 2020 recht heeft op de gevraagde verblijfsvergunning.
4.6.
In de gegrond verklaring van het beroep ziet het Gerecht aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt ad NAf 700,-- voor het beroepschrift en 1 punt ad NAf 700,-- voor de mondelinge behandeling waarbij de zaak inhoudelijk is besproken. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiseres NAf 150,--moet betalen als vergoeding van het door haar gestorte griffierecht.
5.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beschikking;
bepaalt dat eiseres per 11 april 2020 in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf bij echtgenoot en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit van 9 oktober 2020;
bepaalt dat verweerder aan eiseres zal betalen een bedrag ad NAf 1.400,-- en een bedrag van NAf 150,--
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 19 april 2021.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.