ECLI:NL:OGEAM:2021:41

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
Lar 82/2020, SXM202001101
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek tot uitgifte erfpacht op perceel grond in Sint Maarten

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap [eiseres] beroep ingesteld tegen de beschikking van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur van Sint Maarten, die op 6 oktober 2020 het verzoek van eiseres tot uitgifte van erfpacht op een perceel grond heeft afgewezen. Eiseres had eerder, op 23 februari 2018, een aanvraag ingediend voor de uitgifte van erfpachtrecht op een perceel grond gelegen op de bodem van de zee, met de intentie om dit perceel te ontwikkelen voor maritieme activiteiten. De procedure begon met een beroepschrift dat op 17 november 2020 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de verweerder op 18 januari 2021. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 maart 2021.

Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft in zijn uitspraak van 19 april 2021 geoordeeld dat het beroep van eiseres ongegrond is. Het Gerecht oordeelde dat de Minister van VROMI bevoegd is tot uitgifte van gronden in erfpacht en dat de afwijzing van het verzoek tot uitgifte van erfpacht een publiekrechtelijke beschikking is. Eiseres had zich beroepen op het vertrouwensbeginsel, maar het Gerecht oordeelde dat de mailwisseling tussen partijen de Minister niet bindt, aangezien er geen ondertekende vaststellingsovereenkomst was. Bovendien werd vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek goed gemotiveerd was en dat de belangen van eiseres voldoende waren meegewogen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om de regels van bevoegdheid en formele besluitvorming strikt in acht te nemen, en bevestigt dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel in deze context niet kan slagen. Het Gerecht concludeerde dat de Minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek van eiseres af te wijzen, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 19 april 2021
Zaaknummer: SXM202001101-LAR00082/2020
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
de naamloze vennootschap [eiseres].,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.R. RUTTE,
tegen
DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING, MILIEU EN INFRASTRUCTUUR VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. Z.J.A. BARY,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 6 oktober 2020, waarbij het verzoek van eiseres van 23 februari 2018 tot uitgifte van erfpacht is afgewezen.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 17 november 2020 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 18 januari 2021 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 maart 2021. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Bij aanvraag van 23 februari 2018 heeft eiseres verweerder verzocht tot uitgifte van erfpachtrecht op een perceel grond gelegen op de bodem van de zee, ter uitbreiding van het erfpachtrecht op de grond, nader aangeduid met de meetbrieven: 040/1963, 99/1967 en 346/1969 gelegen te Beacon Hill/Burgeaux Bay.
3.2.
Eiseres is voornemens het waterperceel tot ontwikkeling te brengen met onder andere het aanleggen van golfbrekers, kades, steigers en andere faciliteiten ten behoeve van het af- en aanmeren van vaartuigen en het aanbieden van maritieme activiteiten van toeristische en andere commercieel karakter.
3.3.
Eiseres heeft een eerste verzoek tot uitgifte van erfpacht ingediend op 19 februari 2016. Verweerder en eiseres zijn over het gebruik van het perceel water waarvan erfpachtrecht is verzocht in gesprek gegaan. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres in 2018 het aan de bestreden beschikking ten grondslag liggende (aangepaste) verzoek ingediend.
3.4.
Bij beschikking van 6 oktober 2020 heeft verweerder het verzoek afgewezen.

4.Het geschil

4.1.
Eiseres heeft het Gerecht verzocht het beroep primair niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen binnen twee weken, onder oplegging van een dwangsom.
4.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert primair tot ontvankelijkheid van het beroep en subsidiair ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna nader ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Lar wordt onder een beschikking verstaan een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Lar, voor zover thans van belang, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder f, van de Lar staat geen beroep open tegen een beschikking ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling, met uitzondering van een beschikking houdende weigering van de goedkeuring van een dergelijke beschikking.
5.2.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep overweegt het Gerecht, onder verwijzing naar haar uitspraak van 13 maart 2020, LAR00087/2019, welke uitspraak bevestiging vindt in het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 30 oktober 2020 SXM2020H00109, als volgt.
5.3.
Zoals door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is bevestigd, zie onder andere ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG3820, is een beslissing over de uitgifte van een stuk grond in erfpacht een beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Lar ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
5.4.
Indien deze beschikking leidt tot uitgifte van een erfpachtrecht staat er ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder f, van de Lar geen beroep open bij de bestuursrechter. Aldus wordt voorkomen dat zowel de bestuursrechter als de civiele rechter over de uitgifte van een erfpachtrecht zouden moeten oordelen: de bestuursrechter over het goedkeuringsbesluit en de civiele rechter over de privaatrechtelijke overeenkomst. De wetgever heeft dit onwenselijk geacht en de bevoegdheid bij de civiele rechter neergelegd door in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder f, van de Lar beroep bij de bestuursrechter uit te sluiten. De publiekrechtelijke rechtshandeling lost als het ware op in de privaatrechtelijke overeenkomst zodat alleen de civiele rechter hierover mag oordelen.
5.5.
Het Gerecht is van oordeel dat dit anders ligt indien het bestuursorgaan een beschikking neemt die het verzoek tot uitgifte van een erfpachtrecht afwijst. Dan komt er immers geen privaatrechtelijke overeenkomst tot stand. Deze afwijzing van het verzoek is publiekrechtelijk van aard en beroep bij de civiele rechter staat niet open. Artikel 7, tweede lid, aanhef en onder f, van de Lar bevat dan ook een uitzondering in die zin dat bij een beschikking tot weigering van de goedkeuring wel beroep bij de bestuursrechter openstaat. In casu is er naar het oordeel van het Gerecht sprake van een beschikking houdende een weigering van de goedkeuring tot uitgifte van een erfpachtrecht waartegen beroep open staat.
5.6.
Gezien het voorstaande is het Gerecht van oordeel dat zij bevoegd is om van het beroepschrift kennis te nemen. Het beroep van eiseres is tijdig ingediend en eiseres is ontvankelijk in haar beroep.

6.De beoordeling

6.1.
Artikel 1 van de Landsverordening op de uitgifte in erfpacht van gronden toebehorende aan Sint Maarten luidt: De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur, hierna te noemen: de minister, is bevoegd tot uitgifte van gronden in erfpacht volgens de bepalingen van dit hoofdstuk.
Artikel 4 van deze Landsverordening luidt: Ieder die wenst, dat het Land aan hem grond in erfpacht uitgeven zal, moet daarvan doen blijken bij een op zegel gesteld, aan de minister te richten verzoekschrift.
6.2.
Het Gerecht stelt voorop dat verweerder een ruime beleidsvrijheid en beoordelingsruimte heeft zodat het Gerecht de bestreden beschikking slechts terughoudend zal toetsen.
6.3.
Eiseres heeft met een beroep op het vertrouwens beginsel, kort samengevat, gesteld dat verweerder gehouden kan worden tot uitgifte van het verzochte erfpachtrecht gezien de gevoerde onderhandelingen en de daaruit voorvloeiende vaststellingsovereenkomst. De e-mail wisseling tussen partijen is van dien aard dat er een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en dat aldus verweerder gehouden kan worden tot uitgifte van het verzochte erfpachtrecht, aldus eiseres.
6.4.
Het Gerecht is van oordeel dat eiseres hierin niet kan worden gevolgd.
Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening op de uitgifte in erfpacht van gronden is de minister van VROMI bevoegd tot uitgifte. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Gemeenschappelijk Hof, zie onder andere de uitspraak van 27 november 2006, ECLI:NL:OGHNAA:2006:BG2084, dienen in verband met het vertrouwensbeginsel de regels van bevoegdheid en formele besluitvorming strikt in acht te worden genomen. Verweerder heeft in de bestreden beschikking aangegeven dat de secretaris-generaal en de advocaat niet bevoegd waren tot het aangaan van een vaststellingsovereenkomst. Niet gebleken is dat deze bevoegdheid wel bestond. Dit standpunt van verweerder vindt ook bevestiging in het feit dat de onderliggende adviezen van onder andere de dienst Domeinen niet in overeenstemming zijn met hetgeen de secretaris-generaal en de betreffende advocaat kennelijk voor ogen stond. De mailwisseling omtrent een overeenkomst kan de bevoegde beschikkinggever, in casu de minister, dan ook niet binden. Voorts is onweersproken dat van een door de minister ondertekende of expliciet goedgekeurde vaststellingsovereenkomst geen sprake is.
Het Gerecht is van oordeel dat, in het licht van voornoemde vaste jurisprudentie, gezien de langdurige onderhandelingen waarbij voortduring bedenkingen zijn geuit richting eiseres en het feit dat de bevoegdheid tot uitgifte van erfpacht gelegen ligt bij de minister, eiseres geen beroep toekomt op gerechtvaardigd vertrouwen. De beroepsgrond faalt.
6.5.
Het Gerecht is voorts van oordeel dat gezien de unieke aard van de ontwikkeling die eiseres voorstaat met het waterperceel, met name de grootschaligheid en het ontbreken van gelijksoortige grote ontwikkelprojecten op St.Maarten, een beroep op het gelijkheidsbeginsel op voorhand niet kan slagen. De door eiseres genoemde uitgegeven erfpachtrechten van grond gelegen op de bodem van de zee zijn van een andere orde en kunnen een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet ondersteunen. Dat er sprake zou zijn van strijdigheid met het Verdrag en de Staatsregeling kan dan ook niet worden gevolgd. De beroepsgrond faalt.
6.6.
Verweerder heeft in de afwijzende bestreden beschikking uitgebreid gemotiveerd. Aan deze motivering heeft verweerder onder andere adviezen van de dienst Domein beheer, de Nature Foundation en de policy department VROM van het ministerie ten grondslag gelegd. Van onzorgvuldige voorbereiding zoals eiseres stelt is niet gebleken. Voorts is niet gebleken dat de belangen van eiseres onvoldoende zijn meegewogen door verweerder. Gezien de duur van de aanvraag procedure en de voortdurende communicatie tussen partijen kan het standpunt van eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan het nemen van de bestreden beschikking niet worden gevolgd. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder kon concluderen dat een nadere Environmental Impact Assessment niet zal worden uitgevoerd. Hierbij kon verweerder betrekken de onwenselijkheid van de ontwikkeling die eiseres voorstaat en de huidige financiele situatie van het Land. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte aangegeven dat de beoordeling van een door eiseres uit te voeren aanvullende studie eveneens om dezelfde redenen niet haalbaar is.
6.7.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder in redelijkheid, gelet op de daarbij betrokken belangen, afwijzend heeft mogen beslissen op de aanvraag van eiseres.
6.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

7.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 19 april 2021.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.