ECLI:NL:OGEAM:2021:4

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
Lar 55/2020, SXM202000752
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning en de bescherming van het gezinsleven onder het EVRM

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in het geding tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde dhr. E.I. Maduro, en de Minister van Justitie van Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller. Eiseres, een Haïtiaanse burger, heeft een aanvraag tot verblijf ingediend, nadat haar eerder verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf op 31 oktober 2018 was afgewezen. De Minister verklaarde het bezwaarschrift van eiseres ongegrond, wat leidde tot het indienen van een beroepschrift op 14 augustus 2020. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, maar de Minister heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

Het Gerecht heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder het langdurige onrechtmatige verblijf van eiseres op Sint Maarten sinds 2009 en haar aanvraag voor een verblijfsvergunning in 2018. Het Gerecht overweegt dat er sprake is van familieleven tussen eiseres en haar kind, maar dat de afwijzing van de aanvraag geen onrechtvaardige inmenging in dat gezinsleven met zich meebrengt. De afwijzing van de aanvraag is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, aangezien eiseres niet heeft aangetoond dat er objectieve belemmeringen zijn voor het voortzetten van het gezinsleven in Haïti.

Uiteindelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat de weigering van de verblijfsvergunning niet in strijd is met de rechten van eiseres onder het EVRM en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 18 januari 2021
Zaaknummer: SXM202000752-LAR00055/2020
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
(eiseres),
eiseres,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 3 juli 2020, waarbij het bezwaarschrift van eiseres, gericht tegen verweerders beschikking van 31 oktober 2018, inhoudende afwijzing van een vergunning tot tijdelijk verblijf, ongegrond is verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 14 augustus 2020 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 16 september 2020 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 december 2020. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] en burger van Haïti.
3.2.
Niet in geschil is dat eiseres sinds 2009 zonder rechtmatige verblijfstitel op Sint Maarten woonachtig is.
3.3.
Op 30 oktober 2016 is haar kind geboren op Sint Maarten. Op de akte van geboorte staan geen gegevens opgenomen van de vader.
3.4.
Eiseres heeft een aanvraag tot verblijf ingediend op 31 juli 2018.

4.Het geschil

4.1.
Eiseres heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de in deze beschikking te geven uitspraak.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) kan de vergunning tot tijdelijke verblijf (hierna: vttv) worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
Volgens paragraaf 3.1.1. van de Richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012, dienen aanvragen voor eerste toelating tot Sint Maarten in principe in het buitenland te worden afgewacht (het uitlandigheidsvereiste). In het geval de vreemdeling reeds zonder rechtmatig verblijfstitel in het land verblijft, kan zijn aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9 van de Ltu, tenzij er goede gronden door de aanvrager worden aangevoerd.
5.2.
Het Gerecht overweegt dat eiseres in 2009 Sint Maarten is in gereisd en pas op 31 juli 2018 een eerste aanvraag om verlening van een vttv heeft gedaan. Eiseres was ten tijde van de aanvraag 20 jaar oud. Onduidelijk is gebleven waarom eiseres niet eerder haar verblijf heeft geregeld, in ieder geval ten tijde van het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Eiseres heeft voorts tijdens haar onrechtmatig verblijf in Sint Maarten gewerkt zonder in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning. Het vinden van werk was voor eiseres klaarblijkelijk eveneens geen aanleiding om haar verblijf te regelen.
5.3.
Al met al heeft eiseres gedurende een lange periode niet rechtmatig in Sint Maarten verbleven en gewerkt. Niet is gebleken dat zij in al die jaren, in ieder geval met het bereiken van de leeftijd van 18, heeft getracht haar verblijf te legaliseren. Onder die omstandigheden behoeft, zo is het Gerecht van oordeel, van de minister niet worden verwacht een uitzondering te maken op het uitlandigheidsvereiste.
5.4.
Voorzover eiseres een beroep doet op artikel 8 van het EVRM kan dit niet worden gevolgd. Het Gerecht is van oordeel dat er tussen eiseres en haar kind sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Echter, met de afwijzing van de aanvraag is geen sprake van onrechtvaardige inmenging in dat familieleven. Immers de afwijzing van haar aanvraag strekt er niet toe dat aan eiseres een verblijfstitel wordt ontnomen die haar tot gezinsleven hier te lande in staat stelde. Ook haar kind heeft immers geen verblijfstitel.
5.5.
In beroep heeft eiseres stukken overgelegd met betrekking tot de erkenning van haar kind door de vader met Nederlandse nationaliteit. Het Gerecht is van oordeel dat, nu deze stukken in de beroepsfase zijn overgelegd, een en ander niet maakt dat de bestreden beschikking onrechtmatig zou zijn. Immers, verweerder kon dit feit niet in de heroverweging meenemen nu de erkenning dateert van 30 juli 2020.
5.6.
Het Gerecht is voorts van oordeel dat in beroep niet is onderbouwd dat de vader op enige wijze bijdraagt in de zorg van de zoon van eiseres. Hetgeen de gemachtigde van eiseres hierover tijdens de zitting heeft gesteld is in tegenspraak met hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. Tijdens de hoorzitting is door eiseres geen melding gemaakt van enige bijdrage in de zorg voor de minderjarige door de vader. Integendeel, eiseres heeft aangegeven dat het de kerkgemeenschap is die zich over haar en haar zoontje heeft ontfermd. De afwijzing van de aanvraag levert dan ook geen onrechtvaardige inmenging op in het familieleven van eiseres, haar zoon en de vader van haar zoon. Hierbij acht het Gerecht het van belang dat artikel 8 van het EVRM niet betekent dat aan eiseres een vrije keuze toekomt voor plaats van vestiging, ook niet ingeval haar kind de Nederlandse nationaliteit heeft.
5.7.
Gezien het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat de weigering tot verlenen van rechtmatig verblijf aan eiseres niet een zodanige inbreuk op het door artikel 8 van het EVRM beschermde gezinsleven, dat dit aan het tegenwerpen van het uitlandigheidsvereiste in de weg staat. Voorts is niet gebleken van objectieve belemmering voor eiseres en haar kind om het gezinsleven in Haïti voort te zetten. Verweerder heeft niet ten onrechte meegewogen dat eiseres, zoals zij tijdens de hoorzitting heeft gesteld, een innige relatie met haar moeder die in Haïti is achtergebleven heeft.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 18 januari 2021.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.