Uitspraak
UITSPRAAK
[minderjarige],
1.Aanduiding bestreden beschikking
2.Het verloop van de procedure
Feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
De beslissing
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een verblijfsvergunning voor een Guyanese eiseres en haar minderjarige kind. Eiseres had op 8 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, nadat zij eerder in 2008 een aanvraag had gedaan die was afgewezen. Sinds 21 september 2011 had eiseres geen rechtmatig verblijf meer op Sint Maarten en verbleef zij zonder geldige verblijfstitel. De Minister van Justitie van Sint Maarten had de aanvraag van eiseres en haar kind afgewezen op basis van het uitlandigheidsvereiste en het feit dat eiseres lange tijd zonder verblijfstitel had verbleven en arbeid had verricht zonder tewerkstellingsvergunning.
Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen deze afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard. In de procedure heeft eiseres aangevoerd dat de afwijzing een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inhoudt, omdat het haar en haar kind zou uitsluiten van gezinsleven in Sint Maarten. Het Gerecht oordeelde echter dat er geen sprake was van een reeds bestaande verblijfstitel die werd ontnomen, en dat de weigering van de aanvragen geen inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM vormde. Het Gerecht concludeerde dat de beslissing van de Minister om de aanvraag af te wijzen niet onredelijk was en dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in het land van herkomst voort te zetten.
Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van de verblijfsvergunning voor eiseres en haar kind werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van het uitlandigheidsvereiste en de noodzaak voor vreemdelingen om tijdig hun verblijf te legaliseren.