ECLI:NL:OGEAM:2021:22

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
Lar 25/2020, SXM202000372
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor een Guyanese eiseres en haar minderjarige kind

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een verblijfsvergunning voor een Guyanese eiseres en haar minderjarige kind. Eiseres had op 8 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, nadat zij eerder in 2008 een aanvraag had gedaan die was afgewezen. Sinds 21 september 2011 had eiseres geen rechtmatig verblijf meer op Sint Maarten en verbleef zij zonder geldige verblijfstitel. De Minister van Justitie van Sint Maarten had de aanvraag van eiseres en haar kind afgewezen op basis van het uitlandigheidsvereiste en het feit dat eiseres lange tijd zonder verblijfstitel had verbleven en arbeid had verricht zonder tewerkstellingsvergunning.

Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen deze afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard. In de procedure heeft eiseres aangevoerd dat de afwijzing een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inhoudt, omdat het haar en haar kind zou uitsluiten van gezinsleven in Sint Maarten. Het Gerecht oordeelde echter dat er geen sprake was van een reeds bestaande verblijfstitel die werd ontnomen, en dat de weigering van de aanvragen geen inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM vormde. Het Gerecht concludeerde dat de beslissing van de Minister om de aanvraag af te wijzen niet onredelijk was en dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in het land van herkomst voort te zetten.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van de verblijfsvergunning voor eiseres en haar kind werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van het uitlandigheidsvereiste en de noodzaak voor vreemdelingen om tijdig hun verblijf te legaliseren.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 15 februari 2021
Zaaknummer: SXM202000372-LAR00025/2020
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
in het geding van:
[eiseres], mede namens haar minderjarige kind
[minderjarige],
eiseres,
gemachtigde: mr. C.H.J. MERX,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN ST. MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr A.O. Muller,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 17 februari 2020, waarbij het bezwaarschrift van eiseres, gericht tegen verweerders beschikkingen van 19 november 2018 inhoudende afwijzing van de aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf ten behoeve van eiseres en haar minderjarige kind, ongegrond is verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 3 april 2020 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro- forma beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak. Op 3 juni 2020 heeft eiseres de gronden van beroep ingediend.
2.2.
Op 1 oktober 2020 heeft verweerder een verweerschrift met producties en aanvulling ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 januari 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. De gemachtigde van eiseres heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.
3.
Feiten
3.1.
Eiseres is burger van Guyana en heeft op 8 juni 2018 mede voor haar kind, geboren […], een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv).
3.2.
Eiseres heeft in 2008 een eerste aanvraag tot verblijf met als doel `arbeid in loondienst` ingediend. Tot 21 september 2011 heeft eiseres rechtmatig verblijf gehad.
3.3.
Niet in geschil is dat eiseres sinds 21 september 2011 geen rechtmatig verblijf meer heeft gehad en dat zij ten tijde van de onderhavige aanvraag reeds hier te lande woonachtig was zonder over een geldige verblijfstitel te beschikken.
3.4.
Verweerder heeft bij beschikking van 19 november 2018 de aanvraag van eiseres afgewezen nu zij lange tijd zonder verblijfstitel op Sint Maarten heeft verbleven en in die periode zonder tewerkstellingsvergunning arbeid heeft verricht. Verweerder heeft de aanvraag van het kind eveneens afgewezen.
3.5.
Eiseres heeft op 21 december 2018 bezwaar ingediend. Op 5 september 2019 is een hoorzitting gehouden.
3.6.
Verweerder heeft bij beschikking op bezwaar van 17 februari 2020 het bezwaar gericht tegen beide weigeringen ongegrond verklaard.

4.Het geschil

4.1.
Eiseres heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
wettelijk kader:
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) kan een vttv worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
Volgens paragraaf 3.1.1. van de Richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012, dienen aanvragen voor eerste toelating tot Sint Maarten in principe in het buitenland te worden afgewacht, (het uitlandigheidsvereiste). In het geval de vreemdeling reeds
2
zonder geldige verblijfstitel in het land verblijft, kan de aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9 van de Ltu, tenzij er goede gronden door de aanvrager worden aangevoerd.
5.2.
Het Gerecht stelt vast dat de eerder aan eiseres verleende vttv is verlopen op 21 september 2011. Verweerder heeft bij beschikking van 23 februari 2012 de door eiseres op 3 oktober 2011 ingediende aanvraag tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid in loondienst afgewezen omdat zij niet beschikte over een tewerkstellingsvergunning. Het bezwaar tegen deze beschikking is wegens termijn overschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing staat aldus in rechte vast. Hetgeen in onderhavige procedure ten aanzien van deze beschikking naar voren is gebracht behoeft dan ook geen bespreking.
5.3.
Het Gerecht overweegt dat eiseres nadat haar aanvraag in 2012 door verweerder was afgewezen, pas in 2018 een nieuwe aanvraag tot verblijf mede voor haar kind heeft ingediend. Aldus is sprake van een eerste aanvraag. Niet in geschil is dat eiseres en haar kind niet hebben voldaan aan het uitlandigheidsvereiste.
5.4.
In de Richtlijnen is een restrictief toelatingsbeleid neergelegd. Het Gerecht benadrukt dat de Richtlijnen het beleid vormen van verweerder. De toetsing of verweerder al dan niet op dat beleid een uitzondering had moeten maken, is een terughoudende, waarmee de vraag is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten in het geval van eiseres geen uitzondering te maken op het uitlandigheidsvereiste.
5.5.
Het Gerecht is van oordeel dat de beslissing van verweerder om in onderhavige zaak vast te houden aan het uitlandigheidsvereiste niet onredelijk is. Bovendien is het Gerecht van oordeel dat verweerder dit in het bestreden besluit afdoende heeft gemotiveerd.
5.6.
Daarbij acht het Gerecht van belang dat eiseres lange tijd heeft gewacht totdat zij een aanvraag heeft gediend om haar verblijf te legaliseren. Het verkrijgen van arbeid en ook de geboorte van haar kind waren kennelijk voor eiseres geen aanleiding om haar verblijf te legaliseren. Dat eiseres, zo zij stelt langs onofficiële weg haar vttv heeft getracht te verkrijgen door tussenpersonen geld te betalen komt voor haar risico. Onder voornoemde omstandigheden behoeft van verweerder niet te worden verwacht een uitzondering te maken op het uitlandigheidsvereiste.
5.7.
De stelling van eiseres dat de weigering om verblijf toe te kennen aan haar en haar kind een schending zou zijn van artikel 8 van het EVRM kan niet slagen. Omdat de onderhavige beslissing niet inhoud dat een reeds bestaande verblijfstitel wordt ontnomen die eiseres en haar kind tot het gezinsleven hier te lande in staat stelde, is de weigering van de aanvragen geen inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM. Voorts acht het Gerecht van belang dat artikel 8 van het EVRM niet inhoudt dat aan eiseres een vrije keuze toekomt voor plaats van vestiging ter uitoefening van het gezinsleven. Ook maakt de beschikking van verweerder het gezinsleven tussen eiseres en haar kind niet onmogelijk. Niet is gebleken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in het land van herkomst voort te zetten.
De fair balance tussen enerzijds het belang van eiseres en haar kind en anderzijds het algemeen belang, acht het Gerecht niet geschonden. Gelet hierop faalt het betoog betreffende klemmende redenen van humanitaire aard evenzeer.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 15 februari 2021.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken no de dog van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.