ECLI:NL:OGEAM:2021:19

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
SXM202000839-GAZ 22/2020
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bezwaar van een ambtenaar tegen een besluit van de Minister van VROMI en de Gouverneur van Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, vertegenwoordigd door mr. M.N. Hoeve, tegen verweerder, vertegenwoordigd door mr. Z.J.A. Bary. Het bezwaar richtte zich tegen een schrijven van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur (VROMI) van 31 augustus 2020, waarin klager werd verzocht aan te geven voor welke functie hij in aanmerking wenst te komen. Klager had eerder bezwaar gemaakt tegen een beschikking van 27 maart 2018, waarin hem niet werd voorgedragen als Hoofd Afdeling Vergunningen. Dit bezwaar werd gegrond verklaard, maar het hoger beroep tegen deze uitspraak werd ingetrokken, waardoor deze in rechte vaststond.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2021 heeft klager bevestigd dat hij het Landsbesluit van 27 november 2015, dat hem op non-activiteit stelde, niet vóór 24 maart 2020 had ontvangen. Het Gerecht oordeelde dat het schrijven van 31 augustus 2020 geen rechtsgevolg had en dat klager niet-ontvankelijk was in zijn bezwaar tegen de Gouverneur. Het Gerecht concludeerde dat de Minister van VROMI klager op 29 mei 2020 had meegedeeld dat hij niet voornemens was klager te benoemen in de functie van Diensthoofd Vergunningen. De uitspraak van het Gerecht verklaarde het bezwaar tegen de Gouverneur niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen de Minister van VROMI ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 15 februari 2021 door mr. J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open, conform de regeling Ambtenarenrechtspraak.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM202000839-GAZ 22/2020
Datum: 15 februari 2021
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:

[klager],

klager,
gemachtigde: mr. M.N. HOEVE,
tegen

1.DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING, MILIEU

EN INFRASTRUCTUUR VAN SINT MAARTEN,

verweerder,
gemachtigde: mr. Z.J.A. BARY,

2. DE GOUVERNEUR VAN SINT MAARTEN,

verweerder,
gemachtigde: mr. Z.J.A. BARY,

1.Aanduiding bestreden besluit

Het schrijven van 31 augustus 2020 waarbij verweerder klager verzoekt aan te geven voor welke functie hij in aanmerking wenst te komen zoals in de correspondentie van 24 augustus 2020 aan hem is bericht.

2.Het procesverloop

Op 9 september 2020 is ter griffie van het gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het gerecht)
een bezwaarschrift met producties ingediend.
Op 20 oktober 2020 heeft verweerder een contra- memorie met producties ingediend.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Klager is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft overgedragen en voorgelegd. Namens verweerder is verschenen mr. Z.J.A. Bary.
Uitspraak is bepaald op heden.
3.
Feiten
3.1.
De volgende feiten staan vast.
3.2.
Bij Landsbesluit van 10 februari 2012 is klager met ingang van 1 april 2011 benoemd in de functie van Diensthoofd Vergunningen bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening,, Milieu en Infrastructuur (hierna: VROMI).
3.3.
Bij Landsbesluit van 27 november 2015 is klager benoemt tot Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur. Bij Landsbesluit van 20 december 2016 is klager eervol ontslag verleent.
3.4.
Bij Landsbesluit van 27 november 2015 is klager met ingang van de dag van zijn eedaflegging als minister van VROMI op non-activiteit gesteld voor de duur van zijn ministerschap. In artikel 3 van dit Landsbesluit wordt bepaald dat aan de non-activiteit de bepaling verbonden wordt dat er geen garantie wordt gegeven op terugkeer in de oude functie bij weder in activiteitstelling.
3.5.
Bij beschikking van 27 maart 2018 heeft verweerder (onder andere) besloten klager niet voor te dragen als Hoofd Afdeling Vergunningen.
3.6.
Klager heeft tegen de beschikking bezwaar bij het Gerecht ingediend.
3.7.
Bij uitspraak van 19 november 2018 heeft het Gerecht voor zover hier van belang, het bezwaar gericht tegen het besluit tot niet voordragen van klager als Hoofd Afdeling Vergunning gegrond verklaard en de beschikking vernietigd.
3.8.
Het ingesteld hoger beroep tegen deze uitspraak is op 28 maart 2020 ingetrokken zodat voornoemde uitspraak in rechte vast staat.
4.
Beoordeling
4.1.
Met verweerder is het Gerecht van oordeel dat het schrijven van 31 augustus 2020 ondertekend noch afkomstig is van de Gouverneur. Klager is dan ook niet-ontvankelijk voor zover hij zijn bezwaar richt tegen de Gouverneur.
4.2.
Ter zitting heeft klager bevestigd dat hij het Landsbesluit van 27 november 2015 waarbij is bepaald dat hij gedurende zijn ministerschap op non-activiteit is gesteld en dat hij geen terugkeer garantie heeft in zijn oude functie, niet vóór 24 maart 2020 heeft ontvangen. Voorts heeft de gemachtigde van klager bevestigd dat klager geen bezwaar heeft ingesteld tegen dit Landsbesluit. Het Gerecht stelt vast dat dit Landsbesluit aldus in ieder geval op 24 april 2020 in rechte vast staat.
4.3.
Voorts stelt het Gerecht vast dat klager in 2017 voor korte tijd de functie van Diensthoofd Vergunningen bij het Ministerie van VROMI heeft uitgevoerd maar dat hieraan geen benoeming in een Landsbesluit aan ten grondslag heeft gelegen.
4.4.
Op 29 mei 2020 heeft de toenmalige Minister van VROMI klager medegedeeld dat hij niet voornemens is om klager te plaatsen in de positie van Diensthoofd Vergunningen. Voorts is eiser opgedragen zich op 3 juni 2020 te melden en de werkzaamheden te aanvaarden als plaatsvervangend Hoofd van de Inspectie Afdeling.
4.5.
De stelling van klager dat het schrijven van 31 augustus 2020 een beslissing zou zijn op zijn verzoek tot toelating tot de werkplek zodat hij de functie van Diensthoofd Vergunningen kan vervullen kan niet worden gevolgd. Het Gerecht stelt vast dat het schrijven van 31 augustus 2020 niet gericht is op enig rechtsgevolg en dat klager niet wordt geraakt in zijn rechtspositie als ambtenaar.
4.6.
Het Gerecht acht hierbij het volgende van belang.
Bij Landsbesluit van 27 november 2015 is bepaalt dat klager geen garantie wordt gegeven op terugkeer in de oude functie bij weder in activiteitstelling. Voorts overweegt het Gerecht dat de beschikking van 27 maart 2018 weliswaar is vernietigd bij voornoemde uitspraak van dit Gerecht, maar dat een en ander niet tot gevolg heeft dat klager hiermee geplaatst dient te worden in de functie Diensthoofd Vergunningen. Uit het dossier blijkt immers niet dat verweerder hieromtrent een besluit heeft genomen. Wel blijkt uit het dossier dat de Minister in ieder geval bij schrijven van 29 mei 2020 heeft bevestigd dat hij niet voornemens is klager te benoemen en de functie van Diensthoofd Vergunningen. Voorts is het Gerecht van oordeel dat de voornoemde brief van 29 mei 2020 een beschikking is ten aanzien van hervatting van werkzaamheden. Immers, klager wordt opdracht gegeven zich te melden op 3 juni 2020 om zijn werkzaamheden te hervatten als plaatsvervangend hoofd dan de Department of Inspections. Hiertegen heeft klager geen bezwaar ingesteld.
4.7.
Het schrijven van 3 augustus 2020 is, gezien de inhoud en de bewoording een herhaling en 'notification' van hetgeen in voornoemde brief/beschikking van 29 mei 2020 is verwoord. Met dit schrijven van 3 augustus 2020 is dan ook geen rechtsgevolg ingetreden waartegen bezwaar open staat.
4.8.
Het bezwaar van klager gericht tegen het schrijven van de Minister van 3 augustus 2020 zal gezien het hiervoor overwogene niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Beslissing
Het Gerecht in ambtenarenzaken:
verklaart het bezwaar gericht tegen de Gouverneur niet-ontvankelijk;
verklaart het bezwaar gericht tegen de Minister van VROMI ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr J.M. Ghrib, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 15 februari 2021.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.