ECLI:NL:OGEAM:2021:146

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
SXM2021178. 100.00087/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 14 jaar gevangenisstraf voor doodslag op vriendin

In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 1 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn vriendin. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het Gerecht oordeelde dat er voldoende bewijs was om hem schuldig te verklaren. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 14 februari 2021 heeft de verdachte, na een ruzie, zijn vriendin met een mes in de nek gestoken, wat leidde tot haar overlijden. Het lichaam van het slachtoffer werd op 15 februari 2021 aangetroffen in haar woning, met meerdere steekwonden. DNA-onderzoek bevestigde de aanwezigheid van het DNA van de verdachte op de plaats delict. Tijdens de rechtszittingen heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van 16 jaar geëist, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. Het Gerecht heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot 14 jaar gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook de gevolgen van het delict hebben ervaren. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld tegen vrouwen en de noodzaak van een passende straf voor dergelijke misdrijven.

Uitspraak

Parketnummer: 100.00087/21

Uitspraak: 1 december 2021
Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring op Sint Maarten.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021, 22 september 2021 en 10 november 2021. De verdachte is (telkens) verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.R. Bommel, advocaat in Sint Maarten.
De benadeelde partijen, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], hebben zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding. Zij laten zich vertegenwoordigen door raadsman M.K.A. Hart, advocaat te Sint Maarten.
De officier van justitie, mr. M. Boerlage, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de ten laste gelegde doodslag bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest. Haar vordering behelst voorts de teruggave van de in beslag genomen telefoon, een Samsung, aan de verdachte.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts heeft zij verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2021 te Sint Maarten,
opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en -al dan niet- na
kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp meermalen althans eenmaal in de nek en/of in het hoofd althans in het lichaam heeft gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De beslissing inzake het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 15 februari 2021 werd in haar woning aan de [adres slachtoffer] het levenloze lichaam aangetroffen van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1972. Zij lag in een plas bloed en bij haar hoofd lag een mes. [2] Het lichaam vertoonde 5 steek- en snijwonden. Bij één van deze verwondingen was de halsslagader aan de rechterzijde van de nek doorgesneden. Het slachtoffer is overleden door bloedverlies, teweeggebracht door deze verwonding. [3]
Van de deurknop aan de binnenzijde van de slaapkamer waar het slachtoffer werd aangetroffen, is een bloedmonster veiliggesteld (bloedmonster 4, 031-21-PD-10, SIN AAO4932NL. [4] Het NFI heeft dit bloedmonster onderworpen aan een DNA-onderzoek. Bij dat onderzoek zijn onder meer de DNA-profielen van verdachte en van het slachtoffer betrokken. Het NFI heeft geconcludeerd dat het DNA in SIN AAOD4932NL afkomstig kan zijn van minimaal twee personen: een relatief grote hoeveelheid DNA van het slachtoffer en een relatief kleine hoeveelheid DNA van verdachte. Voor zowel het slachtoffer als de verdachte is de bewijskracht meer dan 1 miljard. [5]
Verdachte is op zondag 14 februari 2021 te 16.14 uur naar de woning van het slachtoffer gegaan, en heeft de woning om 16.24 uur verlaten. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend het slachtoffer om het leven te hebben gebracht. Hij heeft verklaard wel bij haar woning te zijn geweest, doch het slachtoffer en getuige [getuige 1] toen niet te hebben gezien. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn om tot een bewezenverklaring te komen. Het in de woning aangetroffen DNA van verdachte betreft geen delict-gerelateerd spoor en ook geen daderspoor, aldus de raadsvrouw.
De beoordeling door het Gerecht
Getuige [getuige 2], die een kamer bij het slachtoffer zou gaan huren, is op 14 februari 2021 om 17.22 uur naar de woning van het slachtoffer gegaan. Hij heeft haar toen gebeld en heeft WhatsApp-berichten gestuurd. Ze nam de telefoon niet op, en heeft de berichten niet gelezen. De getuige zag dat de deur van haar woning open stond, en heeft haar geroepen. Daar werd niet op gereageerd. [7]
Op camerabeelden is te zien dat getuige [getuige 1] op zondag 14 februari 2021 om 15.21 uur naar de woning van het slachtoffer is gegaan, en dat hij de woning om 16.19 uur heeft verlaten. [getuige 1] heeft verklaard dat hij in de woning een reparatie heeft verricht en dat verdachte plotseling voor hen stond, toen hij met het slachtoffer een slaapkamer uitliep. Toen [getuige 1] die slaapkamer uitliep, stapte verdachte naar binnen en deed de deur op slot. Verdachte was toen samen met het slachtoffer in die slaapkamer. [getuige 1] hoorde dat er in die slaapkamer ruzie werd gemaakt, en hoorde het slachtoffer zeggen
‘stop it’. [getuige 1] heeft toen de woning verlaten. [8]
Het Gerecht heeft geen reden om aan de verklaring van de getuige te twijfelen. De dochter van het slachtoffer, [benadeelde partij 2], heeft verklaard dat [getuige 1] timmerman is en klusjes voor haar moeder doet. Bovendien komt zijn verklaring overeen met de camerabeelden.
Een uur nadat verdachte weg is gegaan, is het slachtoffer gebeld door getuige [getuige 2]. Ook heeft hij WhatsApp-berichten naar het slachtoffer gestuurd. Het slachtoffer heeft de telefoon niet opgenomen, en heeft de WhatsApp-berichten niet gelezen. Het Gerecht gaat er van uit dat zij dit telefoontje niet heeft beantwoord en de WhatsApp-berichten niet heeft gelezen, omdat zij toen al overleden was.
Verdachte is verschillende keren door de politie gehoord. Het Gerecht stelt vast dat zijn verklaringen niet consistent zijn, en dat hij zijn verklaring telkens heeft aangepast nadat hij met nieuw bewijsmateriaal werd geconfronteerd.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte in een [automerk] reed die zondag.
Toen hem echter gevraagd werd naar de auto’s waar hij in rijdt, heeft hij deze auto niet genoemd. Pas toen hij geconfronteerd werd met de in zijn tuin aangetroffen [automerk], heeft verdachte verklaard ook in die auto te rijden. Aan verdachte is meerdere keren gevraagd waar hij die zondagmiddag geweest is. Verdachte heeft toen verzwegen dat hij tussen 16.14 uur en 16.24 uur naar de woning van het slachtoffer was gegaan. Pas na met de beelden te zijn geconfronteerd heeft hij erkend dat hij toen bij de woning van het slachtoffer was. Het Gerecht acht zijn verklaring dat hij het slachtoffer en getuige [getuige 1] toen niet heeft gezien, volstrekt ongeloofwaardig. Ook aan de stelling van de raadsvrouw dat het aangetroffen bloedspoor met DNA van verdachte, geen daderspoor zou zijn, gaat het Gerecht voorbij, nu het bloedspoor is aangetroffen aan de binnenkant van de slaapkamerdeur waar het slachtoffer is aangetroffen. Dat het daar op een eerder moment door verdachte zou zijn achtergelaten, als gevolg van een wond aan zijn hand, acht het Gerecht niet aannemelijk, omdat het bloedspoor niet alleen DNA van verdachte maar ook van het slachtoffer bevatte.
Op grond van het bovenstaande acht het Gerecht bewezen dat verdachte de laatste was die het slachtoffer in leven heeft gezien, en dat hij haar toen heeft gedood door haar halsslagader door te snijden.
Bewezenverklaring
Gelet op het vorenstaande, acht het Gerecht bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op
of omstreeks14 februari 2021 te Sint Maarten,
opzettelijk
en - al dan niet - met voorbedachten rade[slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
en -al dan niet- na
kalm beraad en rustig overleg, (met kracht)met een mes
, althans een scherp en/of
puntig voorwerp meermalen althans eenmaalin de nek
en/of in het hoofd althans in het lichaam heeftgestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft op 14 februari 2021 zijn vriendin van het leven beroofd door met een mes haar halsslagader door te snijden. Met zijn handelen heeft verdachte haar het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen, en heeft hij de nabestaanden een onherstelbaar leed toegebracht. De dochters van het slachtoffer hebben het levenloze lichaam van hun moeder in een plas bloed aangetroffen. Dit moet een traumatische ervaring zijn geweest, die hen altijd zal bijblijven. Daarnaast zullen zij hun moeder niet alleen moeten missen in het dagelijkse leven, maar ook bij hoogtepunten zoals afstuderen, huwelijk en feestdagen.
Verdachte heeft ontkend dat hij zijn vriendin heeft gedood, en heeft bij de politie zijn verklaringen telkens aangepast als hij met nieuw bewijsmateriaal werd geconfronteerd. Hij heeft geen enkel inzicht gegeven in het motief van zijn handelen, en heeft hier geen enkele verantwoording voor genomen. Integendeel, verdachte heeft de volgende ochtend nog twee WhatsApp-berichten naar het slachtoffer gestuurd, kennelijk om te doen voorkomen dat er niets aan de hand was. Het Gerecht weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Het Gerecht weegt voorts in het nadeel van verdachte mee dat in het sectierapport staat beschreven dat het slachtoffer, voordat de dodelijke verwonding werd toegebracht, meerdere letsels in het gezicht heeft opgelopen door stomp geweld. De patholoog heeft verder beschreven dat het slachtoffer daardoor mogelijk buiten bewustzijn is geraakt, waardoor verklaard kan worden dat nauwelijks letsel bij het slachtoffer is aangetroffen dat erop duidt dat ze zich verweerd heeft.
Verder heeft het Gerecht gekeken naar de oriëntatiepunten voor de straftoemeting zoals die door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden gehanteerd. Daarin staat als uitgangspunt voor doodslag een gevangenisstraf van 10 tot 12 jaar vermeld.
Gelet echter op de houding van verdachte en op het overige letsel bij het slachtoffer zoals dat door de patholoog is vastgesteld, is het Gerecht van oordeel dat slechts een gevangenisstraf van langere duur, dan beschreven in de oriëntatiepunten, passend en geboden is.
Schadevergoeding
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1], vertegenwoordigd door raadsman mr. M.K.A. Hart, hebben zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De vordering van [benadeelde partij 2] bedraagt in totaal NAf 22.100 materiele schade, dit betreffen zowel kosten gemaakt rondom de dood en begrafenis als derving van levensonderhoud. Verder vordert zij een immateriële schadevergoeding van het maximale bedrag ad NAf 50.000.
De vordering van [benadeelde partij 1] bedraagt NAf 15.201,15 aan materiele schade, bestaande uit kosten voor de uitvaart en gederfd levensonderhoud, en een bedrag van NAf 50.000 aan immateriële schade. Tot slot heeft de raadsman om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Beoordeling van de materiele schadepost ‘inkomstenderving’ bij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1]
Ter onderbouwing van geleden schade als gevolg van gederfde inkomsten, is verwezen naar artikel 6a (
het Gerecht begrijpt: artikel 6) van de Landsverordening tot regeling van de toekenning van landsstudietoelagen. Op grond van deze bepaling kan geschat worden, dat de benadeelde partijen NAf 400 per maand aan inkomsten derven. Voor benadeelde [benadeelde partij 2] zou het gaan om 54 maanden en derhalve om een bedrag van NAf 21.600,00, en voor benadeelde [benadeelde partij 1] om 7 maanden en derhalve om een bedrag van NAf 2.800,00.
Het Gerecht overweegt dat uit artikel 2 van de Landsverordening tot regeling van de toekenning van landsstudietoelagen volgt dat deze verordening van toepassing is op Antilliaanse jongelieden die buiten Sint-Maarten een opleiding volgen.
Daarvan is in het geval van de benadeelde partijen niet gebleken. De gevorderde materiele kosten, voor zover die zien op gederfde inkomsten, worden daarom afgewezen.
Beoordeling overige materiele schade [benadeelde partij 2]
Voor wat betreft de overige materiele schade, acht het Gerecht het aannemelijk dat de benadeelde partij rondom de begrafenis van haar moeder kosten heeft moeten maken, anders dan de uitvaartkosten. Het verzochte bedrag ad NAf 500 zal derhalve worden toegewezen.
Beoordeling overige materiele schade [benadeelde partij 1]
Uit de vordering en de onderbouwing daarvan is genoegzaam gebleken dat de benadeelde de kosten voor de uitvaart van haar moeder heeft betaald. Die kosten, zijnde NAf 11.901,15, komen voor vergoeding in aanmerking. Voor wat betreft de overige materiele schade, acht het Gerecht het aannemelijk dat de benadeelde partij rondom de begrafenis van haar moeder kosten heeft moeten maken, anders dan de uitvaartkosten. Het verzochte bedrag ad NAf 500 zal derhalve eveneens worden toegewezen.
Beoordeling gevorderde immateriële schade [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1]
De immateriële schade bestaat uit shock-schade, verminderde levensvreugde en de aantasting van de nagedachtenis van het slachtoffer.
Vast staat dat beide benadeelde partijen het levenloze lichaam van hun moeder dood in de woning hebben aangetroffen, met steek- en snijverwondingen terwijl zij in een plas bloed lag. De benadeelde partijen zijn dus rechtstreeks geconfronteerd met de omstandigheden waaronder hun moeder is overleden. Het Gerecht twijfelt er niet aan dat dit bij de benadeelde partijen een hevige shock teweeg heeft gebracht. Dat dit tot geestelijk letsel bij de benadeelde partijen heeft geleid, blijkt uit de overgelegde verklaringen van een arts, waarin staat dat de benadeelde partijen sinds de dood van hun moeder lijden aan zware depressies, angst en PTSS. Het Gerecht is van oordeel dat dit letsel van zodanig ernst is, dat moet worden aangenomen dat de benadeelde partijen in hun persoon zijn aangetast, waardoor recht op schadevergoeding is ontstaan. De hoogte van de shockschade moet ingevolgde artikel 106 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid worden vastgesteld. Die vaststelling geschiedt met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en de aard van het letsel. De benadeelde partijen hebben een viertal uitspraken aangehaald. In drie van die uitspraken gaat het, anders dan in de onderhavige zaak, om zaken waarin de benadeelde partijen getuige waren van het delict, dan wel daarbij aanwezig waren. Het Gerecht zoekt daarom aansluiting bij de vierde uitspraak, waarin het ging om een dochter die op de plaats delict kwam en haar vader zag die geliquideerd was. In deze zaak, die in 2013 speelde, werd een bedrag van NAf 20.820,00 toegekend aan de benadeelde partij. Het Gerecht acht het daarom redelijk om aan de benadeelde partijen ieder een bedrag van 21.000 NAf toe te kennen aan shockschadeschade.
Tot slot is er nog een vergoeding gevraagd wegens aantasting van de nagedachtenis van het slachtoffer, omdat de goede naam van het slachtoffer als vooraanstaand en geliefde kunstlerares, nu verworden is tot de lerares die op Sint Maarten om het leven is gebracht. Hoewel het Gerecht het zeer aannemelijk acht dat het slachtoffer niet alleen herinnerd zal worden als geliefde en vooraanstaand persoon, maar ook als iemand die door haar partner om het leven is gebracht, is het Gerecht van oordeel dat deze laatste herinnering niet kan worden aangemerkt als een aantasting van de nagedachtenis van een overledene. Daarom zal ter zake van dit onderdeel van de gevorderde immateriële schade geen vergoeding worden toegekend.
Schadevergoedingsmaatregel
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Voor het overige niet-ontvankelijk
Het Gerecht is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62 en 1:78 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart
wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
14 (veertien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;

gelast de teruggave van de Samsung SM-A217M aan verdachte;

wijst afde vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partijen geleden schade, voor zover deze ziet op gederfde inkomsten, te weten het door [benadeelde partij 2] gevorderde bedrag van NAf 21.600,00 en het door [benadeelde partij 1] gevorderde bedrag van NAf 2.800,00;
wijst toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geleden schade tot een bedrag van totaal
NAf 21.500 (zegge: eenentwintigduizendenvijfhonderd gulden);
legt aan de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 21.500 (zegge: eenentwintigduizendenvijfhonderd gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
142 (honderd tweeënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
wijst toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geleden schade tot een bedrag van totaal
NAf 33.401,15 (zegge: drieëndertigduizend vierhonderden één gulden en vijftien cent);
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 33.401,15 (zegge: drieëndertigduizend vierhonderden één gulden en vijftien cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
202 (tweehonderdentwee) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
verklaart de benadeelde partijen in de vordering
voor het overige niet-ontvankelijken bepaalt dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. H.G. Eskes, bijgestaan door de griffier mr. S. Hoebe, en op 1 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Sint Maarten.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten (Team Bestrijding Zware Criminaliteit), geregistreerd onder proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer] en de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam]”.
2.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 februari 2021, dossierpagina 2;
3.Schriftelijk bescheid in de vorm van een deskundigenrapport, zijnde een Forensic Autopsy Report, opgemaakt door Forensic Patologist Dr. Lars Althaus, gedateerd 28 februari 2021, dossierpagina 174 e.v.;
4.Proces-verbaal van forensisch onderzoek, opgemaakt op 28 september 2021, pagina 4 en schriftelijk bescheid in de vorm van een sporenkaart, bijlage 8 bij proces-verbaal van forensisch onderzoek;
5.Schriftelijk bescheid in de vorm van aan deskundigenrapport, zijnde een NFI-rapport DNA-onderzoek, gedateerd 5 augustus 2021;
6.Proces-verbaal van bevindingen (uitkijken camerabeelden), opgemaakt op 29 maart 2021, dossierpagina 43 en 44, en proces-verbaal inhoudende de verklaring verdachte, opgemaakt op 19 februari 2021, persoonsdossier pagina 26;
7.Proces-verbaal, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2], opgemaakt op 17 februari 2021, dossierpagina 91.
8.Proces-verbaal inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1], opgemaakt op 16 februari 2021, dossierpagina 102.