ECLI:NL:OGEAM:2021:138

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
100.00162/17
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde voor wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 23 december 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten een ontnemingsbeslissing genomen in de zaak tegen de veroordeelde, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor medeplegen van valsheid in geschrift en oplichting. De veroordeelde had in de periode van 1 april 2012 tot 1 juli 2017 wederrechtelijk voordeel genoten, geschat op een bedrag van USD 4.989.599,75. De beslissing volgde op een vordering van het openbaar ministerie, die was ingediend op 28 oktober 2021, waarin werd verzocht om de verplichting tot betaling van dit bedrag aan het Land Sint Maarten. De veroordeelde was niet verschenen op de zitting van 17 november 2021, waar de officier van justitie de vordering toelichtte. Het gerecht oordeelde dat de maatregel van ontneming van wederrechtelijk voordeel bedoeld is om de veroordeelde in de vermogenspositie te brengen die zou zijn ontstaan zonder onrechtmatig handelen. Het gerecht concludeerde dat de veroordeelde door zijn daden wederrechtelijk voordeel had genoten, en dat dit voordeel gelijkelijk verdeeld moest worden tussen hem en zijn medeverdachte. Uiteindelijk werd het totale wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op NAf 8.315.278, na aftrek van kosten. De veroordeelde werd verplicht dit bedrag te betalen aan het Land Sint Maarten, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

Parketnummer : 100.00162/17 (ontneming Emerald II)
Uitspraak: 23 december 2021
Verstek
Beslissing bij verstek van dit gerecht van 23 december 2021 gegeven op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats],
inschrijvingsadres: [adres], [naam strand], Sint Maarten.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft een vordering ingediend d.d. 28 oktober 2021 die inhoudt dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van USD 4.989.599,75.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting meegedeeld dat de vordering alleen het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft uit de feiten waarvoor de betrokkene in de onderliggende strafzaak Emerald II door het gerecht is veroordeeld.
De veroordeelde is bij vonnis van het gerecht van 29 januari 2020 in de strafzaak veroordeeld ter zake van - kort gezegd – medeplegen van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken daarvan, meermalen gepleegd en oplichting, meermalen gepleegd. Deze feiten zijn gepleegd in de periode tussen 1 april 2012 tot 1 juli 2017. Aan de veroordeelde is een gevangenisstraf opgelegd van zesenveertig maanden met aftrek van voorarrest en ontzetting uit het recht om het ambt/beroep van bestuurder van enige overheidsentiteit van het Land Sint Maarten te bekleden/uit te oefenen voor de duur van zes jaar.

Onderzoek van de zaak

Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2021, waar de verdachte, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.
De raadsman is, hoewel behoorlijk in kennis gesteld van de zitting, niet verschenen.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter zitting aan de hand van haar schriftelijke requisitoir dat zich in het dossier bevindt, gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van USD 4.989.599,75.
De officier van justitie heeft voorgerekend dat zij hierbij uitgaat van een door de verdachte en zijn voor hetzelfde feitencomplex eveneens veroordeelde mededader [medeverdachte 1] wederrechtelijk verkregen voordeel van USD 6.828.942, - voor de onder 1 en 2 en 3 ten laste gelegde feiten en van een wederrechtelijk verkregen voordeel van USD 3.150.257,50 voor het onder 4 ten laste gelegde feit, zijnde in totaal een bedrag van USD 9.979.199,50.
Op deze opbrengst worden als kosten in mindering gebracht de steekpenningen die zijn betaald aan [medeverdachte 2] te weten USD 370.000, -. Gelet daarop komt het voordeel uit op een bedrag van USD 9.979.199,50 – USD 370.000, - = USD 9.609.199,50. Nu niet vaststaat aan wie welk deel van dit bedrag ten goede is gekomen nu de veroordeelde daarover niet heeft willen verklaren, wordt het voordeel ponds-ponds gewijs aan veroordeelde en aan [medeverdachte 1] toegerekend, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde [verdachte] bedraagt USD 4.989.599,75.
Oordeel van het gerecht.
De maatregel van ontneming van wederrechtelijk voordeel strekt ertoe te bereiken dat de veroordeelde in de vermogenspositie wordt gebracht die zou hebben bestaan indien hij niet onrechtmatig had gehandeld.
Het gerecht is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten waarvoor hij is veroordeeld bij vonnis van 29 januari 2020, wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
272 valse facturen
Een onderdeel van het voordeel bedraagt USD 6.828.942, -. Dit voordeel is gebaseerd op de in de administratie van de [bedrijf 1] tijdens de huiszoeking op 28 november 2016 in totaal 272 aangetroffen facturen, afkomstig van zeven verschillende constructiebedrijven. Deze facturen zijn door [verdachte] namens de [bedrijf 1] ter uitbetaling geaccordeerd, terwijl de bedrijven [bedrijf 2], [bedrijf 3] en [bedrijf 4], die volgens de vermeldingen op de facturen door genoemde constructiebedrijven zouden zijn geassisteerd bij hun eigen werkzaamheden voor de [bedrijf 1], hebben aangegeven deze bedrijven in het geheel niet te kennen, dan wel dat deze bedrijven hun geen assistentie hebben verleend. Het gerecht heeft mede op grond daarvan geconcludeerd dat tegenover deze stroom van facturen geen of in slechts zeer beperkte mate werkzaamheden zijn verricht en dat deze facturenstroom in gang werd gehouden door de onderlinge samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [verdachte].
Op deze manier hebben zij de [bedrijf 1] voor een bedrag van in totaal USD 6.828.942, - opgelicht, welk bedrag ook daadwerkelijk door de [bedrijf 1] is uitbetaald.
Omdat de veroordeelde zelf heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan enig strafbaar feit en hij evenmin ter zitting in de ontnemingsprocedure is verschenen om verweer te voeren, oordeelt het gerecht bij gebreke van overige, uit het dossier of uit het verhandelde ter terechtzitting te destilleren aanknopingspunten – bijvoorbeeld op grond van de rollen die veroordeelde en [medeverdachte 1] hebben vervuld of op grond van aangetroffen bezittingen - waaruit blijkt aan wie welk bedrag ten goede is gekomen, dat het tezamen en in vereniging wederrechtelijk verkregen voordeel ponds-pondsgewijs aan beiden ten goede is gekomen. Dit betekent dat de helft van het bedrag aan de veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden toegerekend. Dit is USD 3.414.471. Omgerekend naar NAf tegen een koers van 1,8 levert dit een bedrag op van afgerond Naf 6.146.047, -.
[Bedrijf 3] betalingen
Een ander onderdeel van het voordeel betreft het bedrag van USD 3.150.257,50. Dit bedrag is blijkens de administratie van [bedrijf 3] in de periode van 2012 tot en met maart 2014 overgemaakt aan de bedrijven van [medeverdachte 1]. Een precieze opsomming van deze betalingen staat vermeld in document D-2151. Deze betalingen zijn gerelateerd aan de consultancy en agency overeenkomsten die [bedrijf 3] met [medeverdachte 1] heeft gesloten. De verklaringen van [medewerker 1 van bedrijf 3] en [medewerker 2 van bedrijf 3] van [bedrijf 3] houden in dat zij dit bedrag hebben doorbelast aan de [bedrijf 1], verdisconteerd in onder meer mobilisatiekosten en general conditions, terwijl in werkelijkheid deze bedragen werden gebruikt om [medeverdachte 1] te betalen. De verklaringen van de [medewerkers 1 en 2 van bedrijf 3] houden voorts in dat deze bedragen aan [medeverdachte 1] betaald moesten worden onder meer om de baggercontracten met de [bedrijf 1] te verkrijgen, hetgeen ook is gebeurd.
Het gerecht heeft overwogen dat [verdachte] heeft ontkend iets te weten van deze betalingen door [bedrijf 3] aan [medeverdachte 1], maar dat [medeverdachte 1] zijn toezeggingen alleen kon waarmaken als hij zich verzekerd wist van de medewerking van [verdachte], die als hoogste baas van de [bedrijf 1] de baggercontracten met [bedrijf 3] tekende. Hieruit leidt het gerecht af dat [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben samengewerkt bij het oplichten van de [bedrijf 1] en dat zij dus beiden wederrechtelijk verkregen voordeel hebben verkregen. Omdat de veroordeelde zelf heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan enig strafbaar feit en hij evenmin ter zitting in de ontnemingsprocedure is verschenen om verweer te voeren, oordeelt het gerecht bij gebreke van overige, uit het dossier of uit het verhandelde ter terechtzitting te destilleren aanknopingspunten – bijvoorbeeld op grond van de rollen die veroordeelde en [medeverdachte 1] hebben vervuld of op grond van aangetroffen bezittingen - waaruit blijkt aan wie welk bedrag ten goede is gekomen, dat ook dit tezamen en in vereniging wederrechtelijk verkregen voordeel ponds-pondsgewijs aan beiden ten goede is gekomen. Dit is voor veroordeelde een bedrag van USD 1.575.128,75. Omgerekend naar NAf tegen een koers van 1,8 levert dit een bedrag op van afgerond Naf 2.835.231, -.
Hoewel dit niet door de veroordeelde is aangevoerd, zal het gerecht, net als de officier van justitie, de betalingen aan [medeverdachte 2] van in totaal USD 370.000, - als kosten in mindering brengen op dit genoten voordeel, nu het gerecht ervan uitgaat dat dit bedrag aan hem is betaald in ruil voor zijn medewerking om het baggerproject van [bedrijf 3] op gang te krijgen. Het gerecht baseert dit op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant TBO 16048 van 9 februari 2018 dat als bijlage 5 bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is gevoegd. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, dat veroordeelde in een e-mail van 13 juli 2012 [medeverdachte 2] op de hoogte stelt van het feit dat de overmaking aan [bedrijf 3] inzake de mobilisatie/aanbetalingstransactie op die dag is uitgevoerd. Op 30 juli 2012 ontvangt [medeverdachte 1] van [bedrijf 3] een bedrag van USD 180.000, - en op dezelfde dag maakt [medeverdachte 1] dit bedrag over naar de bankrekening van [medeverdachte 2]. Op 20 december 2012 ontvangt [medeverdachte 1] van [bedrijf 3] een bedrag van USD 190.000, - en op dezelfde dag maakt [medeverdachte 1] dit bedrag over naar [medeverdachte 2]. Hieruit leidt het gerecht af dat in verband met de hulp bij de verkrijging van het baggercontract door [bedrijf 3] steekpenningen zijn betaald ter hoogte van USD 370.000, -, zodat deze als kosten van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgetrokken moeten worden. Omgerekend naar NAf met een koers van 1,8 is dat een bedrag van Naf 666.000, -.
Aldus stelt het gerecht vast dat in totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten:
Naf 6.146.047, - plus Naf 2.835.231, - = Naf 8.981.278, -.
Daarvan dient afgetrokken te worden de kosten ad Naf 666.000, -.
De som van deze bedragen is afgerond NAf 8.315.278
Gelet op al het voorgaande schat het gerecht het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van NAf 8.315.278.

De bewijsmiddelen

Het gerecht ontleent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de inhoud van de bewijsmiddelen zoals deze zijn opgenomen in het vonnis van het gerecht in de strafzaak van 29 januari 2020 en uit het opgemaakte rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 18 juni 2021. Het gerecht beschouwt de inhoud van deze bewijsmiddelen als hier integraal overgenomen.

Verplichting tot betaling aan het Land

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan het Land van een bedrag van NAf 8.315.278.
Het gerecht is voorts van oordeel dat gelet op de termijn die is verstreken tussen 17 december 2019 zijnde het moment waarop de officier van justitie bij gelegenheid van zijn requisitoir in de hoofdzaak in eerste aanleg zijn voornemen heeft kenbaar gemaakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken en de beslissing in eerste aanleg van de ontnemingsvordering op 23 december 2021, zijnde een periode van 24 maanden, de redelijke termijn niet is geschonden.
Met betrekking tot de toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op de leggen maatregel is gegrond op de artikelen 1:59 en 1:77 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het Gerecht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
Naf 8.315.278, - (acht miljoen driehonderdvijftienduizend tweehonderdachtenzeventig Antilliaanse guldens).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan het land Sint Maarten ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, van een bedrag van
Naf 8.315.278, - (acht miljoen driehonderdvijftienduizend tweehonderdachtenzeventig Antilliaanse guldens).
Bepaalt dat bij gebreke van volledige betaling of verhaal vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
3 (drie) jaren.
Deze beslissing is gegeven door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, in tegenwoordigheid van mr. F. Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het Gerecht in Sint Maarten op 23 december 2021.