ECLI:NL:OGEAM:2021:135

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
SXM2021248
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van meerdere diefstallen met geweld en bewezenverklaring van vuurwapenbezit

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen met geweld, waaronder overvallen op juweliers. De officier van justitie baseerde het bewijs op herkenningen van de verdachte op camerabeelden, maar het Gerecht oordeelde dat deze herkenningen niet betrouwbaar waren. De verbalisanten die de verdachte meenden te herkennen, kenden hem niet persoonlijk, en de kwaliteit van de beelden was onvoldoende om een gezichtsvergelijking te maken. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 tot en met 4, omdat er onvoldoende wettig bewijs was.

Echter, het Gerecht achtte het wel bewezen dat de verdachte op 8 juni 2021 een vuurwapen van het type EA 380-F.T. met munitie in zijn bezit had. Dit bewijs was gebaseerd op observaties van de politie en de vondst van het wapen in de woning waar de verdachte zich bevond. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor het vuurwapenbezit, maar het Gerecht verwierp dit verweer. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en de teruggave van een in beslag genomen telefoon werd gelast.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij herkenningen op basis van camerabeelden en de gevolgen van vuurwapenbezit in de samenleving van Sint Maarten. Het Gerecht hield rekening met de ernst van het bewezen feit en de maatschappelijke impact van vuurwapenbezit, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer: 100.00259/21

Uitspraak: 27 oktober 2021
Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] te Saint Martin
wonende te St. Martin, [woonadres]
thans gedetineerd in het huis van bewaring op Sint Maarten.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 september en 6 oktober 2021. De verdachte is (telkens) verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.H.M. Ibrahim, advocaat in Sint Maarten.
De officier van justitie, mr. M. Boerlage, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de teruggave aan de rechtmatige eigenaar van een zwarte Yamaha T-Max model 530 en twee helmen.
De officier van justitie heeft verzocht een onder verdachte inbeslaggenomen telefoon niet aan verdachte terug te geven, in verband met onderzoek naar medeverdachten.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en heeft een subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de dagvaarding en op vordering van de officier van justitie nader zijn omschreven. Afschrift van de nadere omschrijving tenlastelegging is aan dit vonnis gehecht.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feit 1 tot en met 4
Het Gerecht is van oordeel dat voor het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
In onderzoek [naam onderzoek], waarin een overval op 15 maart 2021 wordt onderzocht, wordt verdachte op een print van camerabeelden door de politie herkend.
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid dient te worden betracht. Dit geldt temeer wanneer de herkenning het voornaamste bewijsmiddel vormt, zoals dat in casu het geval is. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden of
stillsdaarvan, is onder meer van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Ook is van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
De officier van justitie heeft gesteld dat het om een holistische herkenning zou gaan, aangevuld met herkenning van de vorm van de wenkbrauwen en de huidskleur. Verdachte heeft zichzelf niet herkend op de print.
Het Gerecht overweegt dat een holistische herkenning inhoudt de herkenning van iemand die men kent. Wie iemand heel goed kent, heeft soms maar heel weinig nodig om hem of haar te herkennen. Uit het dossier blijkt niet dat de verbalisanten, die verdachte menen te herkennen, verdachte ook kennen. Uit het dossier valt juist op te maken dat de verbalisanten het gezicht van de man op de print hebben vergeleken met een foto van verdachte [verdachte]. Zij hebben geverbaliseerd dat het gezicht van de man op de print en verdachte dezelfde huidskleur hebben en dezelfde soort wenkbrauwen.
Naar het oordeel van het Gerecht is de print van onvoldoende kwaliteit (niet voldoende scherp en te donker) om te gebruiken voor een gezichtsvergelijking. Bovendien heeft het Gerecht geconstateerd dat de persoon op de print een mondkapje en een hoed draagt, waardoor slechts een deel van zijn gezicht te zien is. Het Gerecht is van oordeel dat de herkenning, zoals door de verbalisanten beschreven, daarom niet betrouwbaar is. Daarbij merkt het Gerecht nog op dat het Gerecht verdachte zelf heeft gezien tijdens de terechtzitting en hem niet herkend heeft van de print.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de herkenning van verdachte op de print onvoldoende betrouwbaar. Nu overig bewijs tegen verdachte ontbreekt, zal verdachte worden vrijgesproken van feit 1.
De basis voor het bewijs van de feiten 2, 3 en 4 is gelegen in de herkenning van de persoon op de beelden bij feit 1.
De modus operandi, scooter en de kleding van de persoon op de beelden in onderzoek [naam onderzoek], blijken overeen te komen met die in de andere onderzoeken. Nu naar het oordeel van het Gerecht niet vast is komen te staan dat het verdachte is die op de beelden van feit 1 te zien is, kan ook niet zonder meer vast worden gesteld dat verdachte op de beelden van de overige feiten te zien is.
De verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van feit 2, 3 en 4.
Bewezenverklaring feit 5
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 5 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
Hij op 8 juni 2021 in Sint Maarten een pistool model EA 380-F.T. van een kaliber 380, serienummer [serienummer], voorzien van zes scherpe patronen, in de zin van de Vuurwapenverordening voorhanden heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte een vuurwapen onder zich heeft gehad. Het DNA-onderzoek, waaruit is gebleken dat er geen DNA-materiaal van verdachte op de wapens gevonden is, zou dit volgens haar onderbouwen.
Het Gerecht overweegt als volgt. Op 8 juni 2021 ziet de politie een man met een rood T-shirt in de deuropening van een woning aan de [adres 2] staan. Zij verbaliseren tevens dat zij een afdruk van een vuurwapenkolf zien ter hoogte van de rechterheup. De man lijkt te schrikken zodra hij de politie ziet, gaat de woning in en wanneer hij weer buiten komt is de afdruk verdwenen. Vervolgens worden in de woning meerdere wapens aangetroffen, onder andere onder de bank.
Een andere verbalisant heeft ook gezien dat de man in het rode shirt de woning in liep. Deze verbalisant zag verder dat die man in de woning een slaapkamer inging. In deze slaapkamer werd ook een vuurwapen aangetroffen.
De man met het rode shirt blijkt verdachte te zijn en wordt ter plekke aangehouden.
De wapens zijn vervolgens getest en blijken werkende strafbare wapens inclusief munitie te zijn in de zin van de Vuurwapenverordening.
Het Gerecht heeft geen reden om te twijfelen aan hetgeen door de verbalisanten is opgeschreven in de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal.
Naar het oordeel van het Gerecht is dit voldoende bewijs dat verdachte op 8 juni 2021 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad, te weten het wapen dat in de slaapkamer is aangetroffen. Dat er geen DNA van verdachte op het wapen is aangetroffen, doet daar niet aan af. Het verweer wordt verworpen. Verdachte was de enige die op dat moment in het huis aanwezig was, er is dus geen sprake van medeplegen. Ook is niet aan te tonen dat verdachte wetenschap had van het wapen dat elders in het huis is aangetroffen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 juncto artikel 11 van de Vuurwapenverordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening gesteld verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, gevorderd dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren.
Het Gerecht overweegt als volgt. Van de feiten die ten laste zijn gelegd, is enkel feit 6, vuurwapenbezit, bewezenverklaard. De straf zal dus lager liggen dan is geëist door de officier van justitie. Desalniettemin is het bewezenverklaarde feit een ernstig feit, dat de hele samenleving van Sint Maarten aangaat. Vuurwapenbezit is een groot probleem op Sint Maarten en werkt schietpartijen in de hand. Dit uit zich in het feit dat er jaarlijks vele slachtoffers vallen als gevolg van schietincidenten.
Door zelf een vuurwapen in zijn bezit te hebben, werkt verdachte mee aan deze gevaren en dit versterkt gevoelens van onveiligheid binnen de samenleving. Verdachte ontkent het feit en neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor “vuurwapenbezit” (waarbij het wapen wordt gedragen op straat, op het lichaam), als indicatie een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 tot 24 maanden gegeven.
Daarbij dient gekeken te worden naar strafverhogende of strafverminderende omstandigheden. Van dergelijke bijzondere factoren is niet gebleken uit het dossier. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken dat niet anders. Dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, is geen omstandigheid waarvan een strafmitigerende werking uitgaat: recidive zou veeleer als een strafverhogende omstandigheid hebben gegolden. De persoonlijke belangen die de verdachte bij een lagere gevangenisstraf heeft, wegen naar het oordeel van het Gerecht niet op tegen de ernst van het gepleegde misdrijf. Het Gerecht houdt daarom de oriëntatiepunten aan.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Het Gerecht is van oordeel dat zich in de zaken van verdachte geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen telefoon, te weten een iPhone 12. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven scooter, te weten een Yamaha T-Max model 530 en twee helmen, zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:62 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
gelast de teruggave van de mobiele telefoon, een iPhone 12 aan verdachte;
gelast de teruggave van de scooter, een Yamaha T-Max model 530 en twee helmen aan de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. H.G. Eskes, bijgestaan door griffier mr. S. Hoebe, en op 27 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Sint Maarten.
uitspraakgriffier: