ECLI:NL:OGEAM:2021:122

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
Lar 31/2021, SXM202100500
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van vergunning tot tijdelijk verblijf voor arbeid als directeur

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Richardson, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) door de Minister van Justitie van Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller. De aanvraag was ingediend met het doel om als statutair directeur van Waterman Ventures NV te werken. De Minister had de aanvraag afgewezen op basis van het uitlandigheidsvereiste, wat inhoudt dat de aanvraag in het buitenland ingediend moest worden. Eiser heeft betoogd dat het beleid van de Minister niet duidelijk maakt dat dit vereiste ook geldt voor aanvragen met het verblijfsdoel arbeid als directeur.

De procedure begon met een pro forma beroepschrift dat op 6 april 2021 werd ingediend, gevolgd door een aanvullend beroepschrift op 9 juni 2021. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 oktober 2021, waarbij eiser in persoon verscheen en zijn gemachtigde pleitaantekeningen overhandigde. Het Gerecht heeft de bestreden beschikking beoordeeld en geconcludeerd dat de Minister niet voldoende had aangetoond dat eiser de afwijzing eerder had ontvangen dan op 22 februari 2021, waardoor het beroep ontvankelijk was.

Het Gerecht heeft vervolgens overwogen dat het uitlandigheidsvereiste niet van toepassing was op de aanvraag van eiser, gezien de specifieke omstandigheden van zijn situatie en eerdere uitspraken van het Hof. Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de Minister opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser. Tevens is de Minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 15 november 2021
Zaaknummer: SXM202100500-LAR00031/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gevolmachtigde: mr. A. Richardson
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikkingen van verweerder van 23 december 2019, waarbij het bezwaarschrift van eiser, gericht tegen verweerders beschikkingen van 26 juni 2019, inhoudende afwijzing van een vergunning tot tijdelijk verblijf, ongegrond zijn verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 6 april 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro forma beroepschrift heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar). Eiser heeft bij aanvullend beroepschrift van 9 juni 2021 (met producties) de gronden aangevuld.
2.2.
Op 4 augustus 2021 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 oktober 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiser heeft tot juni 2009 voor enkele jaren rechtmatig verblijf gehad. Nadat zijn vergunning in 2009 was verlopen heeft eiser op 25 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) met als doel arbeid als statutair directeur van Waterman Ventures NV.
3.2.
Verweerder heeft deze aanvraag bij beschikking van 26 juni 2019 afgewezen omdat eiser niet voldeed aan het zogenaamde uitlandigheidsvereiste.
3.3.
Bij beslissing van 23 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft gemotiveerd dat het een eerste aanvraag betreft en dat eiser zijn aanvraag ten onrechte niet in het buitenland heeft ingediend en afgewacht.

4.Het geschil

4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de in deze beschikking te geven uitspraak.
4.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.

5.Ontvankelijkheid

5.1.
Ingevolge artikel 17, eerste lid , onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) wordt aan betrokkene schriftelijk mededeling gedaan van de beslissing op een verzoek om een vergunning tot verblijf alsmede van de voorwaarden, die daaraan verbonden zijn.
Ingevolge 3.11 van de Richtlijnen van de minister van justitie van Sint Maarten met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit, (hierna: de Richtlijnen) ontvangt de betrokkene de afwijzende beschikking per aangetekende post.
5.2.
Eiser heeft gesteld dat hij de bestreden beschikking op 22 februari 2021 heeft ontvangen.
Verweerder heeft gesteld dat de beschikking op 14 januari 2020 aan eiser is verzonden per e-mail naar het e-mail adres dat eiser aan verweerder heeft verstrekt middels invulling op het aanvraagformulier en zijn bezwaarschrift.
Het Gerecht is van oordeel dat, gezien het gestelde in artikel 17 van de Ltu en 3.11 van de Richtlijnen en gelet op de afwezigheid van enig wettelijk kader met betrekking tot elektronisch berichtenverkeer tussen burger en bestuursorgaan, het verzenden van een afwijzende beschikking op aanvraag voor een vttv, per e-mail geen rechtmatige uitreiking is van deze beschikking.
Voor zover verweerder zou willen stellen dat het verstrekken van een e-mail adres op het aanvraagformulier of bij bezwaarschrift gelijk staat met het verlenen van uitdrukkelijke toestemming tot uitreiken per e-mail van de beslissing, kan zij daarin niet worden gevolgd. Nu het wettelijk kader ontbreekt met betrekking tot elektronisch berichtenverkeer tussen burger en bestuursorgaan, kan het enkele verstrekken van een e-mail adres niet gelijk worden gesteld met uitdrukkelijke toestemming om af te wijken van hetgeen in de Ltu en de Richtlijnen omtrent uitreiking staat vermeld.
5.3.
Het Gerecht is van oordeel dat het ervoor gehouden dient te worden dat hetgeen eiser stelt omtrent de uitreiking op 22 februari 2021 als uitgangspunt heeft te gelden. Dat een en ander onwaarschijnlijk voorkomt en niet door eiser is onderbouwd kan niet leiden tot een ander oordeel. Verweerder heeft immers niet genoegzaam kunnen aantonen dat eiser op een eerdere datum de bestreden beslissing in ontvangst heeft genomen, ook niet bij e-mail, nu eiser kennelijk niet de ontvangst hiervan heeft bevestigd, zoals verzocht door verweerder.
5.4.
Gezien het hiervoor overwogene is de termijn van 6 weken genoemd in artikel 16 van de Lar ingegaan op 22 februari 2021. Het pro forma beroepschrift ontvangen door het Gerecht op 6 april 2021 is tijdig ingediend en eiser is ontvankelijk in zijn beroep.

6.De beoordeling

6.1.
Eiser heeft een aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid als directeur ingediend. In het dossier heeft het Gerecht een besluit aangetroffen, getekend namens de Minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie waarbij een vergunning is verleend om op te treden als directeur van Waterman Ventures N.V. voor het jaar 2018. Voorts bevind zich in het dossier een “proof of labor registration” geldig vanaf 21 maart 2019 tot 21 maart 2020. Nu verweerder de aanvraag heeft afgewezen omdat niet voldaan is aan het uitlandigheidsvereiste zal het Gerecht niet treden in de vraag of eiser voldoet aan de vereisten voor een zogenaamde directeursvergunning.
6.2.
Voor zover de gemachtigde van eiser ter zitting heeft betoogd dat verweerder het zorgvuldigheidsvereiste zou hebben geschonden omdat verweerder niet de buitengewone omstandigheden en de humanitaire gronden heeft meegewogen in de beslissing, kan hij niet worden gevolgd. De gemachtigde heeft enkele dagen voor de zitting aanvullende producties overgelegd en deze productie bij zijn pleitnota gevoegd. Wat daar verder ook van zij, een en ander is tardief en in strijd met de goede procesorde.
6.3.
Niet in geschil is dat de aanvraag van eiser een eerste aanvraag betreft, nu hij lange tijd niet over rechtmatig verblijf heeft beschikt. De voorliggende vraag is of verweerder het uitlandigheidsvereiste kon tegenwerpen omdat de aanvraag een verzoek tot verblijf met als doel arbeid als directeur behelst.
6.4.
In de uitspraak van 15 januari 2021, SXM2020H00067, heeft het Lar Hof in hoger beroep in r.o. 3.2. van die uitspraak overwogen dat zij het standpunt volgt van de vreemdeling dat uit het beleid van verweerder onvoldoende duidelijk volgt dat het uitlandigheidsvereiste ook geldt bij een aanvraag met het verblijfsdoel arbeid als directeur. Het Hof overweegt dat weliswaar uit het beleid in algemene zin volgt dat eerste aanvragers de beslissing buiten Sint Maarten moeten afwachten, maar dat dit niet is te rijmen met het beleid dat specifiek voor het verblijfsdoel arbeid als directeur geldt. Het Hof heeft, anders dat het Gerecht in die zaak in eerste aanleg, overwogen dat niet duidelijk is dat het specifieke beleid is geschreven voor degene die al uit andere hoofde in Sint Maarten legaal verblijf heeft.
6.5.
De stelling van verweerder dat in voornoemde Hof zaak de vreemdeling ten tijde van de aanvraag niet op Sint Maarten verbleef kan niet worden gevolgd. Uit de uitspraak in eerste aanleg van het Gerecht waarvan het Hof in hoger beroep heeft beslist, (SXM201901017-LAR00092/2019, van 1 april 2020), blijkt dat het Gerecht de stelling met betrekking tot uitlandigheid niet voldoende aangetoond heeft geacht.
6.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Het Gerecht zal het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen opnieuw op het bezwaarschrift van eiser te beschikken.
6.7.
Er is aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht worden de proceskosten bepaald op NAf 1.400,00, zijnde 1 punt ad NAf 700,00 voor het beroepschrift en 1 punt ad NAf 700,00 voor de mondelinge behandeling en NAf 150,00 voor het door hem gestorte griffierecht.

7.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigd het bestreden besluit;
draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beschikking te nemen;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure en bepaalt dat verweerder aan eiser zal betalen een bedrag van NAf 1.400,00, en NAf 150,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 15 november 2021.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.