ECLI:NL:OGEAM:2021:121

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
Lar 73/2021, SXM202100786
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf voor minderjarige op basis van gezag en internationale verdragen

In deze zaak heeft eiser, in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, beroep ingesteld tegen de afwijzing van de aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) door de Minister van Justitie van Sint Maarten. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van de vereiste toestemming van een ouder met gezag, zoals vastgelegd in de relevante wetgeving en internationale verdragen ter bescherming van minderjarigen. De procedure begon met een beroepschrift dat op 15 juni 2021 werd ingediend, na een eerdere afwijzing van de aanvraag in 2018 en een daaropvolgend bezwaar dat ook ongegrond werd verklaard. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2021 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag niet rechtmatig was, omdat de beschikking niet op de juiste wijze was betekend aan eiser. De termijn voor het indienen van beroep was pas ingegaan op 2 mei 2021, de datum waarop eiser de afwijzing per e-mail ontving. Het Gerecht heeft vervolgens de argumenten van eiser beoordeeld, waarbij hij aanvoerde dat een notariële akte volstond voor de regeling van het ouderlijk gezag. Het Gerecht oordeelde echter dat de notariële akte niet voldeed aan de eisen voor het aantonen van eenhoofdig gezag en dat de toestemming van een ouder met gezag noodzakelijk was voor de aanvraag van de vttv.

Uiteindelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat de Minister van Justitie terecht de aanvraag had afgewezen, omdat er geen sprake was van een ouder met gezag die toestemming had gegeven voor het verblijf van de minderjarige. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib en verklaarde het beroep ongegrond, met de mogelijkheid voor eiser om binnen zes weken in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 15 november 2021
Zaaknummer: SXM202100786-LAR00073/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser], in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige],
eiser,
gevolmachtigde: mr. A. Richardson
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 2 december 2020, waarbij verweerder het bezwaar van eiser, gericht tegen verweerders beschikking van 17 april 2018 inhoudende afwijzing aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv), ten behoeve van [minderjarige] ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 15 juni 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 5 augustus 2021 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend. Op 9 augustus 2021 is er een aanvullend verweerschrift ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 oktober 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan bij zijn gemachtigde voornoemd die een pleitnotitie heeft voorgedragen en overgelegd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten

Het Gerecht gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
3.1.
Eiser heeft in 2018 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) ten behoeve van de minderjarige [minderjarige].
3.2.
Bij beschikking van 28 november 2018 heeft verweerder afwijzend op het verzoek beslist. Op 7 december 2018 heeft eiser bezwaar ingesteld tegen deze afwijzende beschikking. Op 13 februari 2020 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft bij de beschikking van 25 juni 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.
3.3.
Eiser heeft hiertegen op 12 augustus 2020 beroep ingesteld. Op 14 oktober 2020 heeft verweerder bij verweerschrift aangegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling door het Gerecht en dat zij zich refereert aan het oordeel van het Gerecht nu zij voornemens is een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Bij uitspraak van dit Gerecht (SXM202000746-LAR00054) van 21 oktober 2020 is het beroep van eiser gegrond verklaard en is verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
3.4.
Bij beschikking van 2 december 2020 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
3.5.
Eiser heeft op 13 januari 2021 beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering om gevolg te geven aan de voornoemde uitspraak van dit Gerecht. Eiser was kennelijk niet op de hoogte van voornoemde beslissing van verweerder van 2 december 2020. Verweerder is bij brief van 27 januari 2021 door het Gerecht verzocht een verweerschrift in te dienen uiterlijk op 24 februari 2021.
3.6.
Nadat de termijn voor het indienen van een verweerschrift was verstreken is bij uitspraak van dit Gerecht van 5 maart 2021 (SXM202100045-LAR4/2021) het beroep van eiser gegrond verklaard en is verweerder opgedragen binnen 3 weken gevolg te geven aan de uitspraak van dit Gerecht van 21 oktober 2020, onder oplegging van een dwangsom.
3.7.
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.
4.
Ontvankelijkheid
4.1.
Ingevolge artikel 17, eerste lid , onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) wordt aan betrokkene schriftelijk mededeling gedaan van de beslissing op een verzoek om een vergunning tot verblijf alsmede van de voorwaarden, die daaraan verbonden zijn.
Ingevolge 3.11 van de Richtlijnen van de minister van justitie van Sint Maarten met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit, (hierna: de Richtlijnen) ontvangt de betrokkene de afwijzende beschikking per aangetekende post.
4.2.
Eiser heeft gesteld dat hij de bestreden beschikking bij mail van 2 mei 2021 van verweerder heeft ontvangen.
Verweerder heeft gesteld dat de beschikking op 3 december 2020 aan de toenmalige gemachtigde van eiser is verzonden per e-mail.
4.3.
Het Gerecht is van oordeel, gezien het gestelde in artikel 17 van de Ltu en 3.11 van de Richtlijnen en gelet op de afwezigheid van enig algemeen wettelijk kader met betrekking tot elektronisch berichtenverkeer tussen burger en bestuursorgaan, dat het verzenden per e-mail van een afwijzende beschikking op aanvraag voor een vttv, geen rechtmatige uitreiking is van deze beschikking.
4.4.
Voor zover verweerder zou willen stellen dat het verstrekken van een e-mail adres op het aanvraagformulier of bij bezwaarschrift gelijk staat met het verlenen van uitdrukkelijke toestemming tot uitreiken per e-mail van de beslissing, kan zij daarin niet worden gevolgd. Nu het wettelijk kader ontbreekt met betrekking tot elektronisch berichtenverkeer tussen burger en bestuursorgaan, kan het enkele verstrekken van een e-mail adres niet gelijk worden gesteld met uitdrukkelijke toestemming om af te wijken van hetgeen in de Ltu en de Richtlijnen omtrent uitreiking staat vermeld.
4.5.
Het Gerecht is van oordeel dat het ervoor gehouden dient te worden dat eiser en zijn gemachtigde kennis hebben genomen van de bestreden beschikking op de dag dat de gemachtigde van verweerder deze per mail op 2 mei 2021 heeft gestuurd. Deze mail bevindt zich in het dossier. Verweerder heeft immers niet genoegzaam kunnen aantonen dat eiser op een eerdere datum de bestreden beslissing in ontvangst heeft genomen.
4.6.
Gezien het hiervoor overwogene is de termijn van 6 weken genoemd in artikel 16 van de Lar ingegaan op 2 mei 2021. Het beroepschrift ontvangen door het Gerecht op 15 juni 2021 is tijdig ingediend en eiser is ontvankelijk in zijn beroep.

5.De beoordeling

5.1.
Eiser heeft in beroep (kort samengevat) aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat niet volstaan kan worden met een notariële akte ter regeling van het ouderlijk gezag. Hierbij heeft eiser verwezen naar artikel 4.12 van de Richtlijnen.
5.2.
Het Gerecht heeft in het dossier een vertaling van een notariële akte aangetroffen. De originele akte bevindt zich niet in het dossier. Verweerder heeft hier geen verweer over gevoerd zodat het Gerecht, mede gezien het tijdsverloop sedert de aanvraag (die zich overigens ook niet in het dossier bevindt), ervan uit gaat dat verweerder in het bezit is van de originele akte.
Het Gerecht stelt vast dat uit deze vertaling van de akte niet blijkt van eenhoofdig gezag doch slechts van een volmacht. Immers uit de tekst blijkt dat de moeder van de minderjarige bij notariële akte heeft laten vastleggen dat zij geen bezwaar heeft dat de minderjarige immigreert naar Sint Maarten voor verblijf bij eiser en dat eiser gemachtigd is alles te doen wat hem gepast zal voorkomen in het kader van de volmacht.
5.3.
Voor zover eiser een beroep doet op artikel 4.12 van de Richtlijnen en stelt dat voornoemde volmacht voldoende zou zijn voor toewijzing van de aanvraag, kan hij niet worden gevolgd.
5.4.
Het Gerecht is van oordeel dat gezien het wettelijk kader omtrent gezag en de uit internationale verdragen volgende bescherming van minderjarigen, de in artikel 4.12, onder a, van de Richtlijnen vermelde toestemming slechts voldoende is indien er sprake is van verblijf bij een ouder met gezag. Daarvan is in geval van eiser geen sprake.
5.5.
Ook overigens merkt het Gerecht op dat ingevolge vaste jurisprudentie een notariële akte niet volstaat om van een hoofdig gezag uit te gaan. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht dat het onmogelijk zou zijn om gerechtelijke uitspraak te krijgen in Haïti over het gezag omdat eiser niet woonachtig is in Haïti kan niet worden gevolgd. Het Gerecht is van oordeel dat deze stelling niet kan worden gevolgd nu naar internationaal algemeen aanvaarde maatstaven de rechter bevoegd is van het land waarin de minderjarige de gewone woonplaats heeft. Nu de minderjarige in Haïti woont, was de rechter aldaar (bij uitstek) bevoegd om te beslissen omtrent het gezag.
5.6.
Gezien het voorgaande kan het beroep op de humanitaire situatie in Haïti niet slagen. Voor een dergelijk beroep dient immers eerst onomstotelijk vast te staan dat eiser het gezag heeft over de minderjarige.
5.7.
Het Gerecht is dan ook van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag van eiser heeft afgewezen. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 15 november 2021.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.