In deze zaak vordert Bremer Deco-Crete & Landscaping B.V. (hierna: Bremer) dat het Gerecht in kort geding het Land Sint Maarten (hierna: het Land) beveelt om percelen grond in erfpacht aan haar uit te geven. Bremer heeft in 2018 een verzoek tot erfpacht ingediend, maar het Land heeft drie jaar gewacht met het nemen van een beslissing op het verlengingsverzoek, waarna het verzoek ongemotiveerd werd afgewezen. Bremer stelt dat het Land nog steeds gebonden is aan het erfpachtbesluit van 12 januari 2018 en dat zij tijdig om verlenging heeft verzocht. Het Land betwist de vordering en stelt dat Bremer te lang heeft gewacht met het indienen van haar verzoek.
Het Gerecht oordeelt dat het Land onrechtmatig heeft gehandeld door het verlengingsverzoek ongemotiveerd af te wijzen. Het Gerecht wijst de primaire vordering van Bremer af, omdat het spoedeisende belang niet voldoende is onderbouwd. Echter, het Gerecht wijst de subsidiaire vordering toe, waarbij het Land wordt verboden om de percelen aan een ander uit te geven of te belasten totdat de bodemrechter hierover heeft geoordeeld. Het Land wordt ook veroordeeld in de proceskosten van Bremer, die op NAf 2.190,50 worden begroot.
De beslissing van het Gerecht is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het vonnis is uitgesproken door rechter mr. C.T.M. Luijks op 5 november 2021.