Uitspraak
1.Aanduiding bestreden beschikking
2.Het verloop van de procedure
3.De beoordeling
De beslissing
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft klaagster bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten, waarin haar verzoek om een verklaring omtrent gedrag (VOG) werd afgewezen. De beschikking werd op 31 mei 2021 afgegeven, maar klaagster ontving deze pas op 8 juni 2021. Klaagster stelde dat de verzending van de beschikking per e-mail niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor een rechtmatige uitreiking, zoals vastgelegd in artikel 24 van de Landsverordening. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten oordeelde dat de e-mail verzending niet als rechtmatig kon worden beschouwd, omdat er geen wettelijk kader bestaat voor elektronisch berichtenverkeer tussen burgers en bestuursorganen. Hierdoor werd de termijn voor het indienen van het klaagschrift op 8 juni 2021 in gang gezet, en het klaagschrift dat op 22 juni 2021 was ingediend, werd als tijdig en ontvankelijk beschouwd.
Het Gerecht beoordeelde vervolgens de inhoud van de zaak. Het stelde vast dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de eerder opgelegde boete voor mishandeling een belemmering vormde voor de afgifte van de VOG. Het Gerecht concludeerde dat de belangen van klaagster zwaarder wogen dan de bezwaren van de Minister, vooral gezien het grote belang van de VOG voor klaagster. Het Gerecht verklaarde het klaagschrift gegrond en droeg de Minister op om binnen drie dagen na ontvangst van de uitspraak de VOG af te geven. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2021.