ECLI:NL:OGEAM:2021:103

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
Lar 78/2021, SXM202100819
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over de rechtmatigheid van de verzending van een verklaring omtrent gedrag per e-mail

In deze zaak heeft klaagster bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten, waarin haar verzoek om een verklaring omtrent gedrag (VOG) werd afgewezen. De beschikking werd op 31 mei 2021 afgegeven, maar klaagster ontving deze pas op 8 juni 2021. Klaagster stelde dat de verzending van de beschikking per e-mail niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor een rechtmatige uitreiking, zoals vastgelegd in artikel 24 van de Landsverordening. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten oordeelde dat de e-mail verzending niet als rechtmatig kon worden beschouwd, omdat er geen wettelijk kader bestaat voor elektronisch berichtenverkeer tussen burgers en bestuursorganen. Hierdoor werd de termijn voor het indienen van het klaagschrift op 8 juni 2021 in gang gezet, en het klaagschrift dat op 22 juni 2021 was ingediend, werd als tijdig en ontvankelijk beschouwd.

Het Gerecht beoordeelde vervolgens de inhoud van de zaak. Het stelde vast dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de eerder opgelegde boete voor mishandeling een belemmering vormde voor de afgifte van de VOG. Het Gerecht concludeerde dat de belangen van klaagster zwaarder wogen dan de bezwaren van de Minister, vooral gezien het grote belang van de VOG voor klaagster. Het Gerecht verklaarde het klaagschrift gegrond en droeg de Minister op om binnen drie dagen na ontvangst van de uitspraak de VOG af te geven. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2021.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 18 oktober 2021
Zaaknummer: SXM202100819-LAR00078/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[klaagster],
klaagster,
procederende in persoon,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van 31 mei 2021 inhoudende de afwijzing op het verzoek van 12 april 2021 van klaagster om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (hierna VOG).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 22 juni 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend klaagschrift heeft klaagster tegen voormelde beschikking bezwaar ingesteld als bedoeld in artikel 25 van de Landsverordening houdende bepalingen betreffende de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag (hierna: Landsverordening).
2.2.
Op 7 september 2021 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 september 2021. Klaagster is hoewel hiertoe opgeroepen, niet verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.4.
Uitspraak is vervroegd bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1.
Voor zover verweerder heeft gesteld dat het klaagschrift van klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het te laat zou zijn ingediend, overweegt het Gerecht als volgt.
3.2.
Artikel 24 van de Landsverordening luidt:
1.De minister beslist binnen 14 dagen nadat het verzoek is gedaan of, indien hij op grond van artikel 21 heeft beslist, dat het verzoek alsnog in verdere behandeling wordt genomen, binnen 14 dagen te rekenen van de dagtekening van de verzending van diens beslissing, of de verklaring kan worden afgegeven.
2.Indien de minister, gelet op het ingestelde onderzoek, van oordeel is, dat de verklaring niet behoort te worden afgegeven, deelt hij binnen de in het voorgaande lid bedoelde termijn bij aangetekende brief zijn met redenen omklede beslissing tot weigering mede aan de betrokkene, waarbij deze tevens wordt gewezen op het bepaalde in artikel 25. Onder de redenen worden de feiten en gedragingen opgenomen, waarop de beslissing steunt. In het bijzondere geval, bedoeld in artikel 23, derde lid, wordt in de beslissing vermeld, dat die bepaling toepassing heeft gevonden.
3.De in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen kunnen, indien de minister de procureur-generaal hoort, ten hoogste met 14 dagen worden verlengd. Van de verlenging wordt mededeling gedaan aan de betrokkene.
Artikel 25 van de Landsverordening luidt:
1.De betrokkene kan binnen 14 dagen na ontvangst van de mededeling in artikel 24, tweede lid, bedoeld, daartegen een klaagschrift indienen ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg.
2.Het klaagschrift wordt door betrokkene, zijn gemachtigde of zijn raadsman ondertekend en wordt in tweevoud ingediend.
3.Het klaagschrift houdt in:
a. de naam en de woonplaats van de betrokkene;
b. een gekozen woonplaats binnen Sint Maarten, indien de verzoeker daarbuiten woonplaats heeft;
c. een duidelijke omschrijving van de beslissing van de minister, waartegen het klaagschrift is gericht, onder overlegging voor zoveel mogelijk van een afschrift van de beslissing.
3.3.
Niet in geschil is dat klaagster op 8 juni 2021 de bestreden beschikking heeft ontvangen door uitreiking in persoon.
Verweerder heeft gesteld dat de beschikking op 3 juni 2021 aan klaagster is verzonden per e-mail naar het e-mail adres dat klaagster aan verweerder heeft verstrekt middels invulling op het aanvraagformulier.
Het Gerecht is van oordeel dat, gezien het gestelde in artikel 24 van de Landsverordening en gelet op de afwezigheid van enig wettelijk kader met betrekking tot elektronisch berichtenverkeer tussen burger en bestuursorgaan, het verzenden van een beschikking per e-mail niet kan gelden als een rechtmatige uitreiking van de beschikking.
3.4.
Voor zover verweerder zou willen stellen dat het invullen van een e-mail adres op het aanvraagformulier gelijk staat met het verlenen van uitdrukkelijke toestemming tot uitreiken per e-mail van de beslissing, kan zij daarin niet worden gevolgd. Nog afgezien van het feit dat enig wettelijk kader ontbreekt met betrekking tot elektronisch berichtenverkeer tussen burger en bestuursorgaan, kan uit de bewoording van het aanvraag formulier niet opgemaakt worden dat klaagster uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.
3.5.
Gezien het hiervoor overwogene is de termijn van 14 dagen genoemd in artikel 25 van de Landsverordening ingegaan op 8 juni 2021. Het klaagschrift ontvangen door het Gerecht op 22 juni 2021 is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
3.6.
Een verklaring omtrent het gedrag houdt niet anders in dan dat de minister uit het onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene ingesteld, gelet op het doel waarvoor de afgifte is gevraagd, niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon.
3.7.
Het Gerecht stelt vast dat op de strafkaart van klaagster voor mishandeling een transactie staat vermeld van NAf 700,-.
3.8.
Het Gerecht overweegt in dit verband dat dit feit waarvoor van klaagster kennelijk slechts een boete heeft opgelegd gekregen, niet van een zodanige ernst is dat dit feit, gezien het doel waarvoor de VOG is aangevraagd in de weg staan aan afgifte van een VOG.
3.9.
Het Gerecht is voorts van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hem is gebleken van bezwaren tegen de persoon van klaagster, gelet op het doel, waarvoor afgifte is verzocht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder niet althans onvoldoende heeft gemotiveerd dat en waarom voormelde boete als zodanig bezwarend dient te worden aangemerkt ten opzichte van het doel, waarvoor afgifte is verzocht, dat afgifte moest worden geweigerd. De enkele vermelding van de transactie is daartoe onvoldoende, ook omdat deze niet in verband is gebracht met het doel waarvoor afgifte is verzocht. Verweerder heeft weliswaar terecht aangegeven dat aan het werken op een internationale luchthaven strenge veiligheidseisen mogen worden gesteld. Echter, het Gerecht is van oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd welk verband er zou bestaan tussen de aard van het strafbare feit waarvoor klaagster een boete heeft opgelegd gekregen en de te vervullen functie. Uit het verweerschrift en hetgeen de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht maakt het Gerecht op dat verweerder kennelijk ieder contact met politie en justitie als obstakel ziet voor het afgeven van de VOG. Dit kan gezien de wettelijke belangenafweging die verweerder dient te maken niet worden gevolgd.
3.10.
Gezien het onmiskenbare grote belang van de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag en het ontbreken van voldoende motivering omtrent de verweten gedraging in verband met het doel tot afgifte, is het Gerecht, alles afwegende, van oordeel dat in dit geval de belangen van klaagster zwaarder wegen dan de bezwaren tegen die afgifte.
3.10.
Gelet op vorenstaande zal de klacht gegrond worden verklaard en de bestreden beschikking zal worden vernietigd.
3.11.
Verweerder zal worden opgedragen om ingevolge artikel 29 van de Landsverordening, binnen drie dagen na ontvangst van deze uitspraak de verklaring omtrent het gedrag ten behoeve van klager af te geven.
3.12.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het klaagschrift gegrond;
draagt verweerder op binnen drie dagen na ontvangst van deze uitspraak de verklaring omtrent het gedrag ten behoeve van klaagster af te geven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 18 oktober 2021.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open (artikel 28, lid 3, Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaring omtrent gedrag)