In deze zaak heeft [eiser] op 23 oktober 2020 een kort geding verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin hij vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde]. De vorderingen betreffen de nakoming van een bestuursovereenkomst en betaling van maandelijkse vergoedingen die zijn vastgesteld in die overeenkomst. De zaak is behandeld op 20 november 2020, waarbij beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. De gemachtigden hebben de zaak bepleit en pleitaantekeningen overgelegd. Het Gerecht heeft op 27 november 2020 vonnis gewezen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] was tot eind 2019 directeur van het Kabinet van de minister van Financiën. Op 14 november 2019 heeft de Raad van Toezicht van [gedaagde] een voordracht gedaan voor de benoeming van [eiser] als hypotheekbewaarder. Op 15 november 2019 is [eiser] benoemd tot interim hypotheekbewaarder voor vijf jaar. Op 9 december 2019 is een bestuursovereenkomst gesloten tussen [gedaagde] en [eiser], waarin zijn aanstelling als interim hypotheekbewaarder en bestuurslid is vastgelegd.
In het geschil vordert [eiser] dat het Gerecht [gedaagde] gebiedt om de bestuursovereenkomst na te komen en de bijbehorende maandelijkse vergoedingen te betalen. [gedaagde] voert verweer en stelt dat de zaak te complex is voor een kort geding en dat de benoeming van [eiser] nietig is vanwege belangenverstrengeling en andere juridische bezwaren. Het Gerecht oordeelt dat de vordering niet kan worden toegewezen, omdat niet is aangetoond dat [eiser] is beëdigd door de Gouverneur van Sint Maarten, wat noodzakelijk is voor de functie van hypotheekbewaarder. De vordering wordt in zijn geheel afgewezen, en [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].