ECLI:NL:OGEAM:2020:97

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
SXM202001018-KG 145/2020
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van bestuursovereenkomst en betaling van maandelijkse vergoedingen in kort geding

In deze zaak heeft [eiser] op 23 oktober 2020 een kort geding verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin hij vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde]. De vorderingen betreffen de nakoming van een bestuursovereenkomst en betaling van maandelijkse vergoedingen die zijn vastgesteld in die overeenkomst. De zaak is behandeld op 20 november 2020, waarbij beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. De gemachtigden hebben de zaak bepleit en pleitaantekeningen overgelegd. Het Gerecht heeft op 27 november 2020 vonnis gewezen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] was tot eind 2019 directeur van het Kabinet van de minister van Financiën. Op 14 november 2019 heeft de Raad van Toezicht van [gedaagde] een voordracht gedaan voor de benoeming van [eiser] als hypotheekbewaarder. Op 15 november 2019 is [eiser] benoemd tot interim hypotheekbewaarder voor vijf jaar. Op 9 december 2019 is een bestuursovereenkomst gesloten tussen [gedaagde] en [eiser], waarin zijn aanstelling als interim hypotheekbewaarder en bestuurslid is vastgelegd.

In het geschil vordert [eiser] dat het Gerecht [gedaagde] gebiedt om de bestuursovereenkomst na te komen en de bijbehorende maandelijkse vergoedingen te betalen. [gedaagde] voert verweer en stelt dat de zaak te complex is voor een kort geding en dat de benoeming van [eiser] nietig is vanwege belangenverstrengeling en andere juridische bezwaren. Het Gerecht oordeelt dat de vordering niet kan worden toegewezen, omdat niet is aangetoond dat [eiser] is beëdigd door de Gouverneur van Sint Maarten, wat noodzakelijk is voor de functie van hypotheekbewaarder. De vordering wordt in zijn geheel afgewezen, en [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202001018/ KG 2020/145
Kort geding vonnis van 27 november 2020
inzake
[eiser],
wonende in Sint Maarten,
-eiser-,
gemachtigde: mr. R.J. Essed,
tegen
[gedaagde],
gevestigd in Sint Maarten,
-gedaagde-,
gemachtigde: mr. P.A.M. Brandon.
Partijen zullen hierna ook ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 23 oktober 2020 heeft [eiser] een kort geding verzoekschrift met producties ter griffie van het Gerecht ingediend. Bij brief van 19 november 2020 heeft het [gedaagde] stukken ter griffie ingediend. Ter zitting van 20 november 2020 zijn partijen en hun gemachtigden verschenen. De gemachtigden hebben de zaak bepleit en mr. Brandon heeft pleitaantekeningen overgelegd. Ook partijen zijn in de gelegenheid gesteld het woord te voeren.
1.2.
Op heden is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1. [
[eiser]was tot eind 2019 directeur van het Kabinet van de minister van Financiën, de heer (…).
2.2.
Bij besluit van 14 november 2019 doet de Raad van Toezicht (‘RvT’) van het [gedaagde] aan de minister van Financiën een voordracht tot benoeming van [eiser] in de functie van ‘hypotheekbewaarder’.
2.3.
Bij ministeriële beschikking van 15 november 2019 van de minister van Financiën, de heer (…), is [eiser] tot ‘interim hypotheekbewaarder’ benoemd en wel voor de duur van 5 jaren.
2.4.
Bij besluit van 8 december 2019 van de RvT van het [gedaagde] is:
‘(…)
Decided;
to accept the MB of Mr. [eiser] as Interim Hypotheekbewaarder;
to accept to employ Mr. [eiser] as member of the Management board (Bestuur) of the [gedaagde];
(…)’
2.5.
Op 9 december 2019 hebben het [gedaagde], vertegenwoordigd door de voorzitter van de RvT van het [gedaagde], en [eiser] een zogenoemde bestuursovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is bepaald:
‘(…)
De heer [eiser] wordt met ingang van 15 januari 2020, voor de duur van vijf (5) jaar aangesteld als Interim Hypotheekbewaarder en Bestuur lid van de Stichting met een proeftijd van twee (2) maanden;
(…)
2.1
De primaire taak van de heer [eiser] zal zijn, invulling geven aan de functie van Interim Hypotheekbewaarder conform de Landsverordening Openbare Registers Sint Maarten. Deze taak zal hem formeel door de Minister van Financiën worden opgedragen.
(…)’
2.6.
Op 17 maart 2020 bericht [eiser] de voorzitter van de RvT van [gedaagde] het volgende:
‘(…)
Graag zie ik van het bestuur een schrijven waarin wordt aangegeven hoe uitvoering zal worden geven aan een besluit van de Raad van Toezicht d.d. 14 november 2019 en de bestuursovereenkomst met de Stichting d.d. 9 december 2019.
(…)’
2.7.
Op 9 juni 2020 sommeert [eiser] de RvT en het bestuur van het [gedaagde] om zijn arbeidsovereenkomst na te komen en hem op die grond tot zijn werk toe te laten.
3. Het geschil
3.1. [
eiser] vordert -zakelijk weergegeven- dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis (i) [gedaagde] gebiedt om de bestuursovereenkomst na te komen (ii) [gedaagde] veroordeelt om vanaf 15 januari 2020 de bij de bestuursovereenkomst vastgestelde maandelijkse vergoedingen te betalen en (iii) [gedaagde] in de proceskosten veroordeelt.
3.2. [
eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de minister van Financiën hem rechtsgeldig tot hypotheekbewaarder heeft benoemd en dat de RvT van het [gedaagde] het [gedaagde] bij het aangaan van de bestuursovereenkomst rechtsgeldig heeft vertegenwoordigd, zodat het [gedaagde] aan de bestuursovereenkomst is gebonden. Hierdoor dient het [gedaagde] de overeengekomen vergoeding van NAf 14.345,00 bruto per maand en emolumenten aan [eiser] te betalen. Ook dient [gedaagde] hem tot zijn werk toe te laten, hetgeen het [gedaagde] weigert.
3.3. [
gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De aard van de vordering brengt een spoedeisend belang met zich.
4.2. [
gedaagde] verweert zich met de stelling dat de zaak te complex om in kort geding te kunnen behandelen. Dit verweer -wat daar ook verder van zij- passeert het Gerecht omdat de kortgedingrechter ook bevoegd is om recht te doen in complexe kwesties.
4.3.
Ook voert [gedaagde] het verweer dat [eiser] over ‘insider information’ beschikte en dat met de benoeming van [eiser] een belangentegenstelling is aan te wijzen. Immers, [eiser] was directeur van het Kabinet van de minister van Financiën en [gedaagde] valt onder de verantwoordelijkheid van dit ministerie. [eiser] heeft de positie verworven met gebruikmaking van zijn functie als directeur van het Kabinet, aldus [gedaagde], buiten het bestuur van [gedaagde] om. Alleen het bestuur van [gedaagde] is bevoegd om [gedaagde] te vertegenwoordigen en niet de RvT zodat [gedaagde] niet is gebonden aan de bestuursovereenkomst.
4.4.
Het Gerecht oordeelt voorshands als volgt.
4.5.
Het is zeer wel mogelijk dat [eiser] uit hoofde van zijn functie een informatievoorsprong had over de vacante functie van hypotheekbewaarder maar dat maakt de ministeriële benoeming tot hypotheekbewaarder op deze grond nog niet ongeldig.
4.6.
Welke belangentegenstelling [gedaagde] op het oog heeft, heeft [gedaagde] naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende duidelijk gemaakt. Ook dit verweer passeert het Gerecht.
4.7.
Ook voert [gedaagde] het verweer dat alleen het bestuur bevoegd is om [gedaagde] te vertegenwoordigen en niet de RvT. Ook dit verweer passeert het Gerecht. Uit de bepaling van artikel 5 lid 3 van de statuten van [gedaagde] volgt immers dat de leden van het bestuur door de RvT van [gedaagde] worden benoemd. Hieraan voegt het Gerecht nog toe dat [eiser] nakoming van de bestuursovereenkomst vordert en niet nakoming van een arbeidsovereenkomst. Niet valt in te zien waarom de RvT niet bevoegd was om namens [gedaagde] de bestuursovereenkomst aan te gaan gelet op (i) de vermelde bepaling uit de statuten van [gedaagde] en het artikel 3 lid 3 van de Landsverordening tot verzelfstandiging van de Dienst van [gedaagde]), (ii) het benoemingsbesluit van 15 november 2019 van de minister van Financiën en (iii) het benoemingsbesluit van 8 december 2019 van de RvT van [gedaagde]. Dat daarnaast ook een arbeidsovereenkomst met [gedaagde] moet worden gesloten -waartoe alleen het bestuur van [gedaagde] bevoegd is- vindt naar het voorlopige oordeel van het Gerecht geen steun in de statuten van [gedaagde], zodat het Gerecht ook deze stelling van [gedaagde] passeert. Ook de stelling dat een hypotheekbewaarder bij landsbesluit moet worden benoemd vindt naar de voorlopige opvatting van het Gerecht geen steun in de wet: een benoeming bij ministeriële beschikking volstaat hetgeen ook de gangbare praktijk is in Sint Maarten.
4.8.
Ook voert [gedaagde] aan dat de bestuursovereenkomst is gesloten in strijd met de brief van 9 december 2019 van de minister van Financiën. Uit deze brief zou volgen dat in verband met de demissionaire status van het kabinet geen besluiten mogen worden genomen met vergaande financiële gevolgen. In strijd hiermee heeft de voorzitter van de RvT van [gedaagde] de bestuursovereenkomst met [eiser] gesloten.
4.9.
De demissionaire status van een kabinet kan niet afdoen aan de civielrechtelijke bevoegdheid van de RvT van [gedaagde] om een bestuurder te benoemen. Zelfs een ministeriële missive om terughoudendheid te betrachten, kan hieraan niet afdoen. Ook dit verweer passeert het Gerecht derhalve.
4.10.
Tot slot voert [gedaagde] aan dat sprake is van ‘afscheidsbeleid’ waardoor de benoeming nietig is. Aldus zou [gedaagde] niet aan de bestuursovereenkomst zijn gebonden. In dit verband wijst [gedaagde] op de bepalingen 6-8 van de bestuursovereenkomst die duiden op voortzetting van [eiser] dienstverband als hoofd van het Kabinet van het ministerie van Financiën, terwijl die bepalingen voorts strijden met de statuten van [gedaagde].
4.11.
Het Gerecht kan niet uitsluiten dat de benoeming van [gedaagde] tot (interim) hypotheekbewaarder door de toenmalige minister van Financiën, de heer (…), in strijd is met de openbare orde en goede zeden (artikel 3:40 BW). Hoewel enkele aanwijzingen zijn aan te wijzen dat (…) met hulp van de leden van de RvT van [gedaagde] voor [eiser] een (goedbetaalde) baan heeft gezocht en gevonden -het tijdstip waarop en het tempo waarin de benoemingen tot hypotheekbewaarder en bestuurder tot stand zijn gekomen zijn dergelijke aanwijzingen- is het Gerecht voorshands van oordeel dat [gedaagde] dit verweer onvoldoende heeft onderbouwd. Immers, de bepalingen van de artikelen 6-8 van de bestuursovereenkomst vinden hun oorsprong in het nog steeds in Sint Maarten geldende Besluit uit 1868 genaamd ‘
Bepalingen tot regeling van het ambt der Hypotheekbewaarders en van hunne boekhouding’ hierna ook: ‘het Besluit’. Waarom deze bepalingen uit de bestuursovereenkomst strijden met de statuten van [gedaagde] heeft [gedaagde] niet uiteengezet. Ook dit verweer passeert het Gerecht.
4.12.
Desondanks kan de vordering niet worden toegewezen omdat niet is gesteld of gebleken dat de Gouverneur van het Land Sint Maarten [eiser] heeft beëdigd. Immers, uit de bepaling van artikel 6 van het Besluit volgt dat een hypotheekbewaarder zijn werkzaamheden niet kan aanvangen voordat hij is beëdigd door de Gouverneur. Van [gedaagde] mag dan ook niet worden verlangd [eiser] toe te staan als hypotheekbewaarder voor [gedaagde] werkzaamheden te verrichten. De bepaling van artikel 6 van het Besluit is van openbare orde en wordt ook nog steeds in het Land Sint Maarten toegepast. Het Gerecht dient de bepaling van artikel 6 van het Besluit ambtshalve toe te passen. Het Land Sint Maarten is geen partij in dit geding en [gedaagde] kan in dit civiele geding niet worden veroordeeld om een eventuele beëdiging van [eiser] bij het Land Sint Maarten af te dwingen. Dat is overigens ook niet gevorderd.
4.13.
Het voorgaande geldt niet voor zover [eiser] tot bestuurder van [gedaagde] is benoemd. Voor de aanvang van bestuurswerkzaamheden is voorafgaande beëdiging door de Gouverneur niet vereist. De te onderscheiden werkzaamheden als hypotheekbewaarder en bestuurder zijn evenwel in dezelfde overeenkomst geregeld. Voorts zijn deze werkzaamheden zozeer met elkaar verweven, en hangen zozeer met elkaar samen, dat het Gerecht de vordering om toegelaten te worden bestuurswerkzaamheden te verrichten ook afwijst. Wat betreft de honorering geldt voorts dat partijen geen voor de verschillende werkzaamheden als hypotheekbewaarder en bestuurder een te onderscheiden beloning zijn overeengekomen. Het Gerecht kan dan ook de vordering voor zover deze betrekking heeft op de beloning als bestuurder niet toewijzen.
4.14.
De vordering zal hierna dan ook in zijn geheel worden afgewezen.
4.15.
De proceskosten vallende aan de zijde van [gedaagde] zijn voor rekening van [eiser] en die kunnen als volgt worden begroot:
- salaris gemachtigde NAf 1.500,00.
4.16.
Het vonnis zal voor zover het de proceskostenveroordeling betreft hierna uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst af de vordering;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] kunnen worden begroot op NAf 1.500,00;
5.3.
verklaart het vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en op 27 november 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.