ECLI:NL:OGEAM:2020:91

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
Lar 104/2019, SXM 201901288
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging van een boete na looncontrole door het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekering

In deze zaak heeft Kalseeran N.V. beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekering, waarbij een boete van NAf 56.000,00 werd opgelegd na een looncontrole. De looncontrole vond plaats op 29 augustus 2018, waarbij de werkgever werd verzocht om aanvullende informatie te verstrekken. Na het indienen van een bezwaarschrift op 13 december 2018, verklaarde het Uitvoeringsorgaan het bezwaar ongegrond op 31 oktober 2019. Kalseeran N.V. stelde dat zij niet opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt en dat de motivering van de boete onvoldoende was. Tijdens de zitting op 6 oktober 2020, die via videoverbinding plaatsvond vanwege COVID-19, werd de zaak behandeld. Het Gerecht oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat Kalseeran N.V. niet had voldaan aan haar wettelijke informatieplicht en onjuiste inlichtingen had verschaft. Het Gerecht concludeerde dat de hoogte van de boete in overeenstemming was met het boetebeleid van het Uitvoeringsorgaan. De uitspraak werd gedaan op 13 november 2020, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 13 november 2020
Zaaknummer: SXM201901288 - LAR00104/2019
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
KALSEERAN N.V.,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.A. JANSEN,
tegen
HET UITVOERINGSORGAAN SOCIALE EN ZIEKTEKOSTENVERZEKERING
verweerder,
gemachtigde: mr. D.C. DAAL,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 31 oktober 2019, waarin verweerder het bezwaarschrift van eiseres, gericht tegen de beschikking van verweerder van 1 november 2018, inhoudende oplegging van een boete van NAf 56.000,00, ongegrond heeft verklaard.

2.Procesverloop

Namens eiseres is op 3 december 2019 ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een (pro forma) beroepschrift ingesteld ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 17 september 2020 zijn de gronden van het beroep ingediend.
Op 4 februari 2020 heeft verweerder een verweerschrift met producties ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 6 oktober 2020. Daarbij is in verband met de COVID-19 maatregelen, gebruik gemaakt van een videoverbinding ten behoeve van buitengewoon rechter mr. J. Sybesma. Namens eiseres is de heer K. Chatterjee verschenen, bijgestaan bij gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is de heer E. Rombley verschenen, bijgestaan bij gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten

3.1
Verweerder heeft op 29 augustus 2018 bij eiseres een looncontrole inzake de loonsommen voor de Ziekteverzekering en de Ongevallenverzekering uitgevoerd. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken met betrekking tot haar administratie. Eiseres heeft laatst op 10 oktober 2018 aanvullende documenten aangeleverd.
3.2
Verweerder heeft op 29 oktober 2018 zijn bevindingen vastgelegd in een “Notice of Violation”. Op basis van de “Notice of Violation” heeft verweerder op 1 november 2018 aanslag wegens boete opgelegd. Op 13 december 2018 heeft eiseres bezwaar aangetekend. Op 27 september 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarvan een verslag is opgemaakt.
3.3
Bij de thans bestreden beschikking heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de boete terecht is opgelegd.
3.4
In haar beroepschrift heeft eiseres in onderhavig beroep het Gerecht verzocht de bestreden boete te verminderen. Eiseres stelt (kort samengevat) dat zij niet met opzet bepaalde registratie verplichtingen bewust onjuist heeft gedaan. Voorts stelt eiseres dat de motivering van de hoogte van de boete te kort schiet waarbij zij aangeeft dat het duidelijk is wat de grondslag is voor de aanslag. Zij stelt in dit verband dat de verwijzing naar het toegestuurde memo onduidelijkheden omvat hoe de hoogte van de boetes zijn bepaald.
3.5
Verweerder stelt dat het bezwaar van eiseres terecht ongegrond is verklaard aangezien eiseres onjuiste inlichtingen heeft verschaft en heeft nagelaten om werknemers te registreren. De bestreden beschikking is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en is daarbij voldoende gemotiveerd. De boete is terecht opgelegd, aangezien eiseres niet heeft voldaan aan haar wettelijke informatieplicht.

4.Beoordeling

Het Gerecht overweegt als volgt.
4.1
Wettelijk kader
Artikel 8f van de Landsverordening Ziekteverzekering (hierna: LvZv) luidt:
1.De werkgever is gehouden een loonadministratie te voeren, waaruit duidelijk blijkt aan de hand waarvan en de wijze waarop de premie is berekend en ingehouden.
2.De werkgever is gehouden na afloop van het kalenderjaar aan de werknemer, die bij het einde van het kalenderjaar in zijn dienst is of persoonlijk in aangenomen werk arbeid voor hem verricht, een verklaring af te geven betreffende het in dat kalenderjaar verkregen loon en de ingehouden premie. Bij beëindiging van het dienstverband of de werkzaamheden in de loop van het kalenderjaar is de werkgever gehouden aan de werknemer eenzelfde verklaring af te geven over de tijd, waarin hij bij hem in dat kalenderjaar in dienstverband werkzaam was onderscheidenlijk voor hem werkzaamheden verrichtte. De verklaring wordt binnen tien dagen na het verzoek van de werknemer afgegeven.
3.De loonadministratie moet gedurende vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop het betrekking heeft, worden bewaard.
Op grond van artikel 14a, eerste lid van de LvZv en Landsverordening ongevallenverzekering wordt bij het niet of niet tijdig nakomen van een van de verplichtingen gesteld bij artikel 12, tweede lid een boete geheven van ten hoogste vijfduizend gulden.
Het tweede lid bepaalt verder dat onder het niet voldoen aan de verplichtingen, genoemd in 12, tweede lid, mede wordt verstaan het verstrekken van onjuiste inlichtingen.
4.2
Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig is geweest met het nemen van de beschikking op bezwaar, kan zij niet worden gevolgd. Het Gerecht acht hierbij van belang dat verweerder door middel van de brief, “Notice of Violation” uitvoerig is ingegaan op het resultaat van de looncontrole alsmede de beslissing om een boete op te leggen nader heeft onderbouwd en gemotiveerd. Het Gerecht is voorts van oordeel dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gekregen om te reageren. De beroepsgrond faalt.
4.3
De stelling van eiseres dat het boetebeleid onduidelijk en niet inzichtelijk is, kan niet worden gevolgd. Verweerder heeft op 4 februari 2019 het boetebeleid aan eiseres verstrekt. Eiseres heeft geen nadere onderbouwing gegeven voor haar stelling en ook overigens is het Gerecht niet gebleken van enig gebrek of onduidelijkheid in het boetebeleid van verweerder. De beroepsgrond faalt.
4.4
Werknemer [a]
Verweerder heeft met betrekking tot [a] drie boetes opgelegd van totaal
NAf 8000,00 wegens het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder in het boeterapport terecht heeft gesteld dat de door eiseres overgelegde kwitanties als bewijs van contante betaling, achteraf zijn opgesteld. Hierbij acht het Gerecht van belang dat de nummers van de kwitanties opvolgend zijn. Dit is niet consistent met het feit dat een andere werknemer ook contant uitbetaald heeft gekregen.
Verweerder heeft ook terecht gesteld dat bij achteraf opgemaakte kwitanties de controle op het daadwerkelijk uitbetaalde bedrag niet meer mogelijk is. Het Gerecht is van oordeel dat eiseres met het opmaken van voornoemde kwitanties ten behoeve van contante betalingen aan [a] onjuiste informatie heeft verstrekt en dat de boete als gevolg hiervan terecht is opgelegd. De stelling van eiseres dat wel premie is afgedragen en geen SZV-kaart is verstrekt maakt niet dat de boetebedrag dient te worden verlaagd. Immers, een en ander doet niet af aan het feit dat eiseres onjuiste informatie/gegevens heeft aangeleverd.
4.5
Werknemer [b]
Met betrekking tot mevrouw [b] overweegt het Gerecht als volgt. Verweerder heeft voor het verstrekken van onjuiste informatie een boete van NAf 8000,00 opgelegd. Vervolgens heeft verweerder een boete van NAF 4000,00 opgelegd voor het niet tijdig registreren van [b] en een boete van NAf 8000,00 voor het verstrekken van onjuiste informatie met betrekking tot arbeidsrelatie van eiseres met [b]. Verweerder heeft aangegeven dat eiseres tijdens de inspectie heeft gesteld dat [b] geen werknemer is, hetgeen later is bevestigd door [a]. [b] heeft echter zelf anders verklaard. Vervolgens heeft verweerder [werkgever] met deze twee verschillende versies geconfronteerd en hem de cautie gegeven op grond van verdenking van een strafbaar feit. [werkgever] heeft na de cautie volhard in zijn verklaring dat [b] niet in dienst is bij eiseres.
Het Gerecht is van oordeel dat op basis van de verklaring van [b] en de voicenotes die door [b] zijn overgelegd, verweerder terecht heeft geconcludeerd dat [b] werknemer is. Nu [b] niet is geregistreerd als zodanig bij verweerder, heeft verweerder dan ook terecht de boete van NAf 4000,00 opgelegd. Vervolgens is het Gerecht van oordeel dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de boete van NAf 8000,00 terecht is opgelegd omdat nadat de cautie is gegeven, [werkgever] volhard heeft in zijn bewering dat [b] geen werknemer is.
Eiseres heeft aangegeven dat partijen (eisers en [b]) na de looncontrole tot een vergelijk zijn gekomen en dat de boete verminderd dient te worden. Het Gerecht kan eiseres hierin niet volgen. De overeenkomst die is bereikt tussen eiseres en [b] is een bevestiging van het standpunt van verweerder dat [b] als werknemer bij eiseres in dienst is geweest. Eiseres heeft [b] niet alleen niet als zodanig geregistreerd maar heeft volhard, zelfs nadat de cautie vanwege verdenking van een strafbaar feit is gegeven, in haar stelling tegenover verweerder dat [b] geen werknemer is. Het Gerecht acht dit zeer kwalijk.
4.6
Niet tijdig registreren van vijf werknemers
Voor het niet tijdig registreren van vijf werknemers heeft verweerder een boete opgelegd van NAf 2000,00 per niet-geregistreerde werknemer. Eiseres heeft niet bestreden dat deze werknemers ten onrechte niet geregistreerd zijn. Eiseres heeft slechts aangevoerd dat de boete dient te worden gematigd omdat het tijdig registeren een moeizaam proces is. Deze enkele stelling kan niet worden gevolgd nu niet is gebleken dat eiseres (een begin aan) een poging tot registratie heeft gedaan.
4.7
Salaris de heer [werkgever]
Met betrekking tot [werkgever] heeft verweerder een boete van NAf 8000,00 opgelegd voor het verstrekken van onjuiste informatie met betrekking tot de hoogte van zijn salaris. Zo heeft eiseres geen loonstroken over de jaren 2014 tot en met 2017 overgelegd. Voorts heeft verweerder kunnen concluderen dat een jarenlang uitbetaald vast bedrag van NAf 3000,00 per maand voor overwerk, het gebruik van de bedrijfsauto voor privé doeleinden in combinatie met telefoonvergoeding, looncomponenten betreffen die ten onrechte niet als zodanig zijn opgegeven bij verweerder. Gezien het bedrag van het salaris van NAf 5000,00 per maand heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiseres hiermee kennelijk bewust het salaris onder de loongrens heeft vastgesteld, waardoor [werkgever] ten onrechte bij het SZV als verzekeringsplichtig stond geregistreerd. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder terecht een boete heeft opgelegd voor het met opzet verstrekken van onjuiste informatie. Dat [werkgever] zijn SZV kaart nooit heeft gebruikt en een privé-verzekering heeft afgesloten, zoals eiseres stelt, kan niet leiden tot een ander oordeel.
4.8
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder terecht de boetes heeft opgelegd. Het Gerecht concludeert dat de hoogte van de boete overeenkomt met wat in het boetebeleid is opgenomen. De beroepsgrond dat de hoogte van de boete onvoldoende zou zijn gemotiveerd kan niet slagen gezien het bovenstaande.

5.De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, mr. J. Sybesma en mevrouw M. Lopez-de Weever, bijzondere rechters in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 13 november 2020.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.