In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) voor zijn minderjarige kind, met als doel gezinsvorming en verblijf bij de vader. De aanvraag werd oorspronkelijk ingediend op 4 januari 2019, maar werd afgewezen door de Minister van Justitie van Sint Maarten op 17 mei 2019. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd op 13 februari 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 augustus 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser stelde dat de afwijzing op meerdere gronden was gebaseerd die pas na de hoorzitting naar voren kwamen, waardoor hij zich niet adequaat kon verweren. Het Gerecht oordeelde echter dat eiser voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen en dat de afwijzingsgronden in overeenstemming waren met de geldende wet- en regelgeving.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de minderjarige niet voldeed aan het uitlandigheidsvereiste, wat een voorwaarde is voor de aanvraag van een vttv. Eiser kon niet aantonen dat zijn kind rechtmatig verblijf had op Sint Maarten ten tijde van de aanvraag. De door eiser overgelegde notariële akte waarin de moeder een verklaring aflegt over het gezag was onvoldoende om aan te tonen dat eiser eenhoofdig gezag of voogdij had. Het Gerecht concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.