In deze zaak heeft eiser, afkomstig uit Haïti en sinds 16 maart 1999 in het bezit van de Nederlandse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning ten behoeve van zijn minderjarige kind. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Justitie van Sint Maarten, die stelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij de vader was van het kind en dat hij het eenhoofdig gezag over het kind had. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij onder andere een DNA-test heeft overgelegd die zou aantonen dat hij de biologische vader is. Daarnaast heeft hij een notariële akte overgelegd waaruit zou blijken dat de moeder van het kind het gezag aan hem heeft toevertrouwd.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om de claims van eiser te onderbouwen. De DNA-test was niet te verifiëren op echtheid en de notariële akte was niet voorzien van de benodigde apostille. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij de vader was en dat hij het gezag had, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 27 januari 2020 door rechter J.M. Ghrib, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.