ECLI:NL:OGEAM:2020:7

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
Lar 26/2019, SXM 201900315
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet verlenen van een verblijfsvergunning voor een minderjarige op basis van onvoldoende bewijs van vaderschap en gezag

In deze zaak heeft eiser, afkomstig uit Haïti en sinds 16 maart 1999 in het bezit van de Nederlandse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning ten behoeve van zijn minderjarige kind. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Justitie van Sint Maarten, die stelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij de vader was van het kind en dat hij het eenhoofdig gezag over het kind had. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij onder andere een DNA-test heeft overgelegd die zou aantonen dat hij de biologische vader is. Daarnaast heeft hij een notariële akte overgelegd waaruit zou blijken dat de moeder van het kind het gezag aan hem heeft toevertrouwd.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om de claims van eiser te onderbouwen. De DNA-test was niet te verifiëren op echtheid en de notariële akte was niet voorzien van de benodigde apostille. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij de vader was en dat hij het gezag had, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 27 januari 2020 door rechter J.M. Ghrib, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 27 januari 2020
Zaaknummer: SXM201900315-LAR00026/2019
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
(x),
eiser,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 22 februari 2019, waarbij verweerder het bezwaar van eiser, gericht tegen verweerders beschikking van 17 april 2018 inhoudende afwijzing aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv), ten behoeve van (y) ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 2 april 2019 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 29 mei 2019 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 september 2019 en 9 december 2019. Eiser is bij zijn gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. De gemachtigde van eiser heeft een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

  • Eiser is afkomstig uit Haïti en heeft sedert 16 maart 1999 de Nederlandse nationaliteit.
  • Eiser heeft op 5 december 2017 een aanvraag tot verlening van een vttv ten behoeve van het minderjarige kind (y) ingediend.
  • Bij beschikking van 17 april 2018 is de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft bij brief van 22 februari 2019 het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat niet daadwerkelijk vaststaat dat eiser de vader is van de minderjarige en bij uitsluiting belast is met het ouderlijke gezag over de minderjarige en als zodanig bevoegd is om ten behoeve van de minderjarige in kwestie een vttv aan te vragen.

4.Het geschil

4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen de verblijfsvergunning ten behoeve van de minderjarige te verlenen.
4.2.
Eiser legt daaraan het volgende ten grondslag. Ingevolge Haïtiaans burgerlijk recht kan de ongehuwde vader opgave van geboorte doen, waarbij wettelijk vast komt te staan dat hij de vader is van de minderjarige. De erkenning van de minderjarige is dan een rechtsfeit. Voorts heeft eiser een DNA onderzoek overgelegd waarbij is bepaald dat hij de biologische vader is. Uit de overgelegde notariële akte blijkt voorts dat eiser als voogd voor en namens de moeder kan optreden.
4.3.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

5.De beoordeling

5.1.
Met verweerder is het Gerecht van oordeel dat eiser met de door hem overgelegde documenten onvoldoende heeft aangetoond dat hij de vader is van de minderjarige en dat hij het eenhoofdig gezag heeft over de minderjarige.
5.2.
Geen van de door eiser overgelegde documenten zijn voorzien van de benodigde apostille waardoor het niet mogelijk is voor verweerder om de echtheid van de documenten te beoordelen. Nu eiser ook niet heeft gesteld en onderbouwd dat het voor hem onmogelijk is om gelegaliseerde en geverifieerde documenten te overleggen komt het voor zijn risico dat de overgelegde documenten onvoldoende zijn om zijn stellingen te onderbouwen. Voorts heeft verweerder terecht gewezen op het feit dat de door eiser overgelegde DNA test in het geheel niet is te beoordelen op echtheid. Het overgelegde document dateert uit 2010 en de betrouwbaarheid van de uitgevoerde test bij gebrek aan nadere informatie is niet te beoordelen.
5.3.
Voorts is het Gerecht van oordeel dat de overgelegde notariële akte waaruit zou blijken dat de moeder van de minderjarige het eenhoofdig gezag aan eiser toe heeft vertrouwd als onvoldoende moet worden beoordeeld. Niet alleen is ook deze akte niet voorzien van een apostille, het Gerecht is van oordeel dat met een dergelijke akte niet volstaan kan worden.
5.4.
Het Gerecht is dan ook van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag van eiser heeft afgewezen. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

6.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 27 januari 2020.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.