In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. P.P. Soons, beroep ingesteld tegen de tijdelijke hindervergunning die op 12 september 2018 door de Minister van Verkeer, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur van Sint Maarten aan (a) is verleend voor de exploitatie van een wasserij en stomerij. Eisers, die in de nabijheid van de wasserij wonen, stellen dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege de hinder die de wasserij veroorzaakt, wat leidt tot omzetschade en vermogensschade. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.M.P. van Hees, heeft in zijn verweer aangegeven dat de vergunning onder voorwaarden is verleend en dat de klachten van de omwonenden zijn meegenomen in de besluitvorming.
De procedure begon met een pro forma beroepschrift dat op 31 oktober 2018 werd ingediend. Na verschillende schriftelijke uitwisselingen en een mondelinge behandeling op 19 november 2019, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 27 januari 2020 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelde dat eisers belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling, ondanks dat de vergunning inmiddels was verstreken. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vergunning niet alleen betrekking heeft op een eenmalig evenement, maar van blijvend belang is voor de exploitatie van de wasserij.
Het Gerecht heeft de argumenten van eisers en verweerder zorgvuldig afgewogen. Het oordeelde dat de verweerder de vergunning op een zorgvuldige manier heeft voorbereid en dat de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden, voldoende zijn om de belangen van de omwonenden te beschermen. De klachten van de omwonenden zijn in de besluitvorming meegenomen, en het Gerecht concludeerde dat er geen reden was om het beroep gegrond te verklaren. De uitspraak leidde tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, en de vergunning blijft van kracht.