ECLI:NL:OGEAM:2020:5

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
Lar 124/2018, SXM 201801363
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tijdelijke hindervergunning voor wasserij en stomerij in Sint Maarten

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. P.P. Soons, beroep ingesteld tegen de tijdelijke hindervergunning die op 12 september 2018 door de Minister van Verkeer, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur van Sint Maarten aan (a) is verleend voor de exploitatie van een wasserij en stomerij. Eisers, die in de nabijheid van de wasserij wonen, stellen dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege de hinder die de wasserij veroorzaakt, wat leidt tot omzetschade en vermogensschade. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.M.P. van Hees, heeft in zijn verweer aangegeven dat de vergunning onder voorwaarden is verleend en dat de klachten van de omwonenden zijn meegenomen in de besluitvorming.

De procedure begon met een pro forma beroepschrift dat op 31 oktober 2018 werd ingediend. Na verschillende schriftelijke uitwisselingen en een mondelinge behandeling op 19 november 2019, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 27 januari 2020 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelde dat eisers belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling, ondanks dat de vergunning inmiddels was verstreken. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vergunning niet alleen betrekking heeft op een eenmalig evenement, maar van blijvend belang is voor de exploitatie van de wasserij.

Het Gerecht heeft de argumenten van eisers en verweerder zorgvuldig afgewogen. Het oordeelde dat de verweerder de vergunning op een zorgvuldige manier heeft voorbereid en dat de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden, voldoende zijn om de belangen van de omwonenden te beschermen. De klachten van de omwonenden zijn in de besluitvorming meegenomen, en het Gerecht concludeerde dat er geen reden was om het beroep gegrond te verklaren. De uitspraak leidde tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, en de vergunning blijft van kracht.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 27 januari 2020
Zaaknummer: SXM201801363-LAR00124/2018
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:

1. (x),

2. (y),

3. (z),

eisers,
gemachtigde: mr. P.P. SOONS,
tegen
MINISTER VAN VERKEER, RUIMTELIJK ORDENING, MILIEU EN INFRASTRUCTUUR VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M.P. van HEES,
waarbij als derde belanghebbende aan het geding heeft deelgenomen:
(a),
gemachtigde: mr. B.B. Brooks.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van 12 september 2018 waarbij verweerder aan (a) een tijdelijke hindervergunning heeft verleend voor de periode van één jaar.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 31 oktober 2018 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro- forma beroepschrift (met producties) hebben eisers tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 12 maart 2019 zijn de gronden aangevuld.
2.3
Op 4 juni 2019 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend. Bij brief van 6 juni 2019 van de griffier van het Gerecht is aan (a) meegedeeld dat zij derde belanghebbende is in deze zaak.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gelijktijdig met de zaak SXM201801348- Lar 123/2018, ter zitting van 19 november 2019. Eisers zijn verschenen bijgestaan door mr. Vlasblom, deze occuperende voor gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigden. De derde belanghebbende is in persoon verschenen bijgestaan door diens gemachtigde. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.5.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten

3.1.
De volgende feiten staan vast.
- (a) exploiteert sedert langere tijd een wasserette en stomerij in het (…) te Madame Estate. (a) heeft een gemengde woon- en bedrijfsbestemming.
- Op 12 september 2018 heeft verweerder aan (a) een tijdelijke hindervergunning verleend onder voorwaarden.
- Eisers zijn respectievelijk eigenaar, huurder en werkzaam in appartementen in de onmiddellijke nabijheid van de wasserette.
3.2.
Eisers stellen dat, kort samengevat, de vergunning niet verleend had mogen worden omdat de hinder van de wasserij een normale bedrijfsvoering onmogelijk maakt waardoor er omzetschade wordt geleden. Tevens vermindert de hinder de waarde van de units waardoor vermogensschade wordt geleden. Eisers stellen dat de voorwaarden zoals in de vergunning opgenomen onvoldoende zijn om hinder te voorkomen. De voorwaarden worden ook niet nageleefd. De vergunning bevat geen sanctie voor niet naleven hetgeen een gebrek oplevert.
3.3.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ambtshalve staat ter beoordeling of eisers belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Ingevolge vaste jurisprudentie is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan, indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn.
In een geval als hier aan de orde, waarbij het besluit geen werking meer kan hebben omdat het jaar waarvoor de vergunning is verleend al is verstreken, kan onder meer belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep bestaan indien het inhoudelijk oordeel van de bestuursrechter kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen. Ter zitting is bevestigd dat (a) voornemens is om een nieuwe vergunning aan te vragen en verweerder heeft ter zitting aangegeven dat voor de toekomstige beoordeling van die aanvraag een inhoudelijk oordeel in onderhavige zaak van belang is. Het Gerecht acht voorts van belang dat de aangevraagde vergunning niet een eenmalig evenement betreft maar van voortdurend belang is bij de exploitatie van de wasserij. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat eisers belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling.
4.2.
Ingevolge art. 1 van de Hinderverordening jo art. 1 van het Hinderbesluit dient een wasserij te beschikken over een hindervergunning.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Hinderverordening kan de vergunning worden geweigerd in geval van vrees voor: gevaar, schade aan eigendommen, bedrijven of de gezondheid en hinder van ernstige aard, waartoe behoort het voor bewoning ongeschikt maken van woonhuizen of gedeelten daarvan, het belemmeren van het gebruik van de gebouwen en lokalen, bedoeld in artikel 3, sub c, overeenkomstig de bestemming van die gebouwen of lokalen, het verspreiden van vuil of stank en het maken van geraas of gedruis.
Ingevolge artikel 12 van de Hinderverordening kan, indien door het stellen van voorwaarden aan het bezwaar van gevaar, schade of hinder kan worden tegemoet gekomen, de vergunning voorwaardelijk worden verleend.
4.3.
Het Gerecht stelt vast dat artikel 11 van de Hinderverordening de weigeringsgronden voor vergunningverlening niet beperkt tot vrees voor gevaar, schade aan of het belemmeren van het gebruik van gebouwen met een woonbestemming. Artikel 11 van de Hinderverordening ziet in gelijke mate op bedrijven en het gebruik van de gebouwen en lokalen. Dat de klachten met betrekking tot luchtkwaliteit en geluid van (x) zijnde een bedrijf/kantoor in de directe nabijheid van de wasserij, niet in de beoordeling betrokken dienen te worden, zoals verweerder stelt, kan dan ook niet worden gevolgd. Het Gerecht is van oordeel dat artikel 11 van de Hinderverordening voorziet in de bescherming van bedrijven en het gebruik van de gebouwen en lokalen en dat er aldus geen reden is om naar analogie de Wet Geurhinder en Veehouderij en de Wet Geluidshinder zoals die geldt in Nederland toe te passen. Het Gerecht is echter van oordeel dat, gezien de inhoudelijke motivering van verweerder zoals onderdeel uitmaakt van de vergunning, er geen reden is om het beroep gegrond te verklaren. Verweerder heeft weliswaar in de vergunning opgenomen dat de klachten van (x) niet betrokken kunnen worden bij de belangenafweging, maar verweerder heeft vervolgens wel de klachten van (x) meegenomen in de beoordeling. Ook de rapportage geluidmeting van 7 mei 2018 ziet op metingen die zijn uitgevoerd binnen en buiten het kantoor van (x). Verweerder heeft voorts de klachten van (x) en de bewoners van appartementen in de motivering bij de vergunning uitgesplitst. Het komt het Gerecht voor dat de opgesomde klachten overeenkomen en van gelijke strekking zijn. Het motiveringsgebrek van verweerder ziet op de toepassing van bepaalde wetgeving en is niet van invloed geweest op de inhoudelijke motivering ten aanzien van de geconstateerde klachten. Eisers zijn dan ook niet in hun belangen geschaad.
4.4.
Verweerder heeft een aantal voorwaarden in de hindervergunning opgenomen:
  • het geluidsniveau mag tussen 07:00 AM en 07:00 PM niet hoger zijn dan 60 dB;
  • De wasserij mag tijdens het weekend niet in werking zijn, in die zin dat er geen was- en droog activiteiten mogen plaatsvinden;
  • Binnen 1 maand na afgifte van de vergunning dient eiseres een Plan of Action te overleggen waarin zijn opgenomen aanvullende maatregelen met betrekking tot hitte, geluid en geur;
  • Het goedgekeurde Plan of Action zal onderdeel uitmaken van de hindervergunning;
  • Binnen 2 maanden na afgifte van de hindervergunning dient eiseres een begin aan implementeren van de voor te stellen maatregelen met betrekking tot beperking van hitte, geluid en geur.
4.5.
Verweerder heeft deze voorwaarden gebaseerd op de klachten en bedenkingen zoals die zijn geuit door omwonenden. Verweerder heeft, in overeenstemming met hetgeen in art. 5, art. 6, art. 7 en art. 8 van de Hinderverordening staat omschreven, een inventarisatie van de klachten gemaakt en deze (laten) onderzoeken. Zo heeft verweerder advies gevraagd en gekregen van de Inspectie van het Ministerie van VROMI en de Fire Department van het Ministerie van Algemene Zaken. De ontvangen adviezen heeft verweerder meegenomen in haar besluitvorming. Verweerder heeft aan de voorwaarden zoals in de hindervergunning zijn opgenomen de inventarisatie van klachten en de ontvangen adviezen ten grondslag gelegd. Het Gerecht is van oordeel dat aldus verweerder het besluit zorgvuldig heeft voorbereid.
4.6.
Voorts heeft verweerder in de motivering van haar besluit aangegeven dat als uitgangspunt voor wat betreft de aan te leggen normen aansluiting gezocht is bij het “Eindrapport Milieunormen, Nederlandse Antillen, Juni 11, 2007”. Daar waar sprake is van verouderde en achterhaalde normen heeft verweerder aansluiting gezocht bij meer recente wetgeving. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder, bij het ontbreken van wettelijke normering ter zake hier te lande, in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de in Nederland geldende normen, met name de geluidnormen. De stelling van eisers omtrent de niet toepasbaarheid van deze normen hebben zij niet verder onderbouwd en kan dan ook niet slagen.
4.7.
Verweerder heeft op grond van de door de wasserij overgelegde informatie geconcludeerd dat de installatie niet nieuw is. Hierbij heeft verweerder geconstateerd dat er geen gevaar aanwezig is. Het Gerecht is van oordeel dat er de door verweerder ontvangen adviezen zoals hiervoor vermeld ook geen melding maken van een gevaarsetting. Eisers hebben geen rapportage overgelegd waaruit blijkt dat er een gevaarlijke situatie bestaat zodat er geen aanleiding is om anders dan verweerder te concluderen. Verweerder heeft op grond van het toegepast principe van Best Available Techniques wel voorwaarden voor verbetering opgenomen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de wasserij een Plan of Action dient op te stellen en dat de wasserij dit plan dient voor te leggen aan verweerder ter goedkeuring. Het Gerecht acht dit niet onredelijk. Dat de wasserij uiteindelijk dit Plan of Action niet bij verweerder heeft ingediend maakt niet dat het beroep gegrond verklaard dient te worden. Het niet voldoen aan vergunningsvoorwaarden kan slechts leiden tot handhaving of intrekking/niet verlengen van een vergunning. Dat eventuele sancties niet zijn opgenomen in de vergunning kan dan ook, anders dan eisers stellen, niet leiden tot een gegrond beroep.
4.8.
Het onderzoek met betrekking tot geluidsoverlast is neergelegd in een rapport van 22 mei 2018 van de Inspectie. Dit rapport ziet op geluidsmetingen waarbij binnen en buiten het kantoor van (x) is gemeten. De conclusie ziet op een geringe overschrijding. Verweerder heeft toegelicht dat, gezien deze overschrijding en het feit dat bewoners van appartementen in het weekend vaker en langer thuis zijn de belangenafweging heeft geleid tot de voorwaarde met betrekking tot beperkende activiteiten in het weekend, zoals gesteld in de vergunning. Eisers vinden de toegepaste norm van 60 Db te hoog en hebben aangegeven dat de metingen onvoldoende zijn geweest. Echter, nu eisers geen tegen-rapport hebben overgelegd, ziet het Gerecht geen aanleiding voor de conclusie dat het rapport van 22 mei 2018 onvoldoende dan wel onjuist zou zijn. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder het rapport aan zijn belangenafweging en motivering ten grondslag kon leggen. Voorts is het Gerecht van oordeel dat verweerder met de aanvullende voorwaarden in voldoende mate de belangen van eisers heeft meegewogen in haar beslissing.
4.9.
Voorts heeft verweerder met betrekking tot geur overlast aangegeven dat de inspectie en een extern bedrijf (…) hebben aangegeven dat er momenteel geen meetapparatuur beschikbaar is om geur aspecten van zeep of afvalwater te meten. Verder heeft verweerder aangegeven dat de overlast mogelijk kan worden verminderd. Zij adviseert eisers dan ook om hier gespecialiseerd advies over in te winnen. Met betrekking tot hitte overlast heeft verweerder aangegeven (pagina 8 van de vergunning) dat er ondanks aanpassingen nog steeds klachten bestaan. De aanvullende voorwaarden zien dan ook op hitte en stoom. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat de overlast op deze punten zodanig is dat verweerder een andere afweging had moeten maken.
4.10.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder aldus de belangenafweging voldoende heeft gemotiveerd en daarbij voldoende de belangen van eisers en de omwonenden heeft afgewogen.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 27 januari 2020.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.