In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in Brazilië en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 18 december 2019 aangehouden na aankomst op Sint Maarten vanuit Panama, waar bij een douanecontrole ongeveer 9500 gram cocaïne in haar bagage werd aangetroffen. Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat zij haar koffer niet zelf had ingepakt en deze kort voor vertrek van een onbekende persoon had ontvangen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte niet opzettelijk cocaïne had ingevoerd.
Het Gerecht oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechter concludeerde dat de verdachte, door de koffer in te checken zonder de inhoud te controleren, bewust de mogelijkheid had aanvaard dat er cocaïne in de koffer zat. Dit werd gekwalificeerd als opzet in de lichtste vorm. De rechter oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten, die in strijd waren met de Opiumlandsverordening. De ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel en de schadelijkheid van cocaïne voor de volksgezondheid werden meegewogen in de strafmaat.
Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met de bepaling dat de tijd die in voorlopige hechtenis was doorgebracht, in mindering zou worden gebracht. Tevens werd de in beslag genomen cocaïne verbeurd verklaard en werd gelast dat andere in beslag genomen goederen aan de verdachte zouden worden teruggegeven. Deze uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de wetgeving rondom drugshandel in Sint Maarten.