ECLI:NL:OGEAM:2020:42

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
100.00427/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op toerist tijdens gewapende overval op Sint Maarten

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, is de verdachte beschuldigd van doodslag en vuurwapenbezit. De zaak betreft een tragisch voorval op 5 juni 2019, waarbij een vader en zijn dochter, vakantie vierend op Sint Maarten, werden benaderd door een overvaller op het strand bij Maho beach. De overvaller richtte een vuurwapen op de dochter en eiste geld. De vader, die probeerde te helpen, werd door de overvaller in het hoofd geschoten en overleed later aan zijn verwondingen. De verdachte werd in verband gebracht met deze schietpartij en het onderzoek leidde naar zijn betrokkenheid bij de overval.

De terechtzitting vond plaats op 11 december 2019 en 4 maart 2020, waarbij de verdachte steeds aanwezig was met zijn raadsvrouw, mr. S.H.M. Ibrahim. De officier van justitie, mr. Boerlage, eiste een gevangenisstraf van 16 jaar voor de verdachte, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van de diefstal en een lagere strafmaat voor het vuurwapenbezit. Het Gerecht concludeerde dat de verdachte opzettelijk de vader van de aangeefster om het leven had gebracht en dat hij de tas van de dochter had gestolen.

De rechter oordeelde dat de verdachte schuldig was aan doodslag en vuurwapenbezit, en legde een gevangenisstraf van 18 jaar op, hoger dan de eis van de officier van justitie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de dochter van het slachtoffer, voor de geleden schade. Het vonnis werd uitgesproken op 18 maart 2020, waarbij de rechter de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging nam.

Uitspraak

Parketnummer: 100.00427/19
Uitspraak: 18 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] te Saint Martin,
adres: [adres], thans alhier gedetineerd.

Waar het in deze zaak om gaat

Op woensdagavond 5 juni 2019, lopen een vader en zijn dochter die vakantie vieren op Sint Maarten over het strand bij Maho beach terug naar hun hotel. Plotseling verschijnt een overvaller die zijn vuurwapen op de dochter richt en om geld vraagt. De dochter staat snel haar tas af. Als de vader dat ziet en een schreeuw uitbrengt, wordt hij door de overvaller in zijn hoofd en nek geschoten; hij overlijdt later aan zijn verwondingen. De verdachte wordt betrokkenheid bij dit schietincident verweten.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2019 en op 4 maart 2020. De verdachte is steeds verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.H.M. Ibrahim, advocaat te Sint Maarten.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. Boerlage heeft gevorderd dat het Gerecht bewezen zal verklaren dat de verdachte samen met een ander diefstal heeft gepleegd met geweld die de dood ten gevolge heeft (feit 1) en een vuurwapen voorhanden heeft gehad (feit 2), en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren. Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van diefstal en vuurwapengeweld (feit 1), en heeft een strafmaatverweer gevoerd ten aanzien van het verboden wapenbezit (feit 2).

Tenlastelegging

Wat aan de verdachte is tenlastegelegd staat vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Waardering van het bewijs

Op 5 juni 2019 loopt de aangeefster met haar vader over het strand bij Maho beach terug naar hun hotel. Vlakbij de Driftwoodbar verschijnt plotseling een man die zijn vuurwapen op de aangeefster richt en om geld vraagt. De aangeefster staat snel haar tas af. Als de vader dat ziet en een schreeuw uitbrengt, wordt hij door de man in zijn hoofd geschoten; hij overlijdt later aan zijn verwondingen. De man gaat er te voet vandoor.
Beelden van bewakingscamera’s in de buurt van Maho beach tonen een witte Hyundai i10 die iets met dat incident te maken lijkt te hebben. Op de terechtzitting is een compilatie van die beelden vertoond. Te zien is dat de i10 stopt op Beacon Hill Road bij de Driftwood bar. Er lijkt daar iemand uit te stappen. De i10 rijdt dan een rondje, en stopt even later op de Airport Road iets voorbij de Maho rotonde. Een persoon komt uit de richting van de Driftwood bar, rent naar de stilstaande i10, stapt in, en dan rijdt de i10 weg in de richting van de luchthaven.
Eerder die dag blijkt de verdachte die Hyundai i10 van medeverdachte [C] te hebben geleend. Ook leende hij van hem een vuurwapen. De verdachte en medeverdachte [Y] zijn samen in die i10 en met dat vuurwapen naar Maho gereden.
De verdachte stelt dat hij de bestuurder van de i10 was en dat zijn medeverdachte [Y] met een vuurwapen de auto heeft verlaten, even later weer is ingestapt, en toen tegen de verdachte zou hebben gezegd dat hij net iemand had beroofd en neergeschoten. Zijn medeverdachte [Y] beweert evenwel ook dat hij ten tijde van het incident de bestuurder van de i10 was, en ontkent het dodelijke schot te hebben gelost. Deze twee verklaringen sluiten elkaar uit. De beelden geven geen antwoord op de vraag wie ten tijde van het incident achter het stuur van de i10 zat.
De persoon die op de camerabeelden uit de richting van de Driftwood bar komt en in de i10 stapt, passeert een reclamebord. Dat bord is gebruikt als ijkpunt om de lengte van deze persoon te kunnen schatten. De verdachte heeft een lichaamslengte van ongeveer 183 centimeter en de medeverdachte [Y] is ongeveer 173 centimeter lang. Met dezelfde bewakingscamera zijn opnamen gemaakt van personen die hetzelfde bord passeren; een proefpersoon met een lengte van 173 centimeter en een andere met een lengte van 183 centimeter. Als de beelden vervolgens over elkaar worden gelegd, blijkt de lengte van de persoon die in de i10 stapt overeen te komen met die van de 183 centimeter lange proefpersoon. Het Gerecht leidt daaruit af dat het de verdachte was die op de beelden als bijrijder in de i10 stapte, en dat het de verdachte is geweest die kort daarvoor de tas van de aangeefster heeft gestolen en het dodelijke schot heeft gelost.
Het Gerecht gaat derhalve voorbij aan de door de verdachte afgelegde verklaring dat hij ten tijde van het incident in de auto zat en dat hij niet de schutter is geweest. De verdachte heeft een vuurwapen op het hoofd van de aangeefster gericht en haar een tas afhandig gemaakt. Toen de vader daarop reageerde, richtte de verdachte zijn vuurwapen op het hoofd van de vader en haalde hij de trekker over. De vader is daarbij in zijn hoofd geraakt en overleed korte tijd later aan zijn verwondingen.
De verdachte heeft geen inzicht gegeven in wat er voor en tijdens het incident in hem is omgegaan, terwijl dat nu juist van belang is om de vraag te kunnen beantwoorden met welk oogmerk de verdachte heeft gehandeld. Het Gerecht zal die vraag daarom moeten beantwoorden aan de hand van de vastgestelde feiten, en komt tot de volgende beoordeling.
Het was de verdachte te doen om de bezittingen van de aangeefster: hij wilde die afpakken, zo nodig met geweld. Dat volgt uit het feit dat hij de aangeefster onder schot hield, haar tas afpakte, en met die tas is weggevlucht. In zoverre was diefstal het oogmerk.
Maar bij een bedreiging is het niet gebleven. Ook heeft de verdachte met een vuurwapen gericht op het hoofd van de vader een schot gelost. Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam en biedt plaats aan de hersenen, die de vitale functies van het lichaam aansturen. Een vuurwapen is een dodelijk wapen. Iemand die met een vuurwapen van dichtbij gericht op iemands hoofd schiet, probeert die ander te doden. Moeilijk voorstelbaar is dat iemand zo’n ingrijpende handeling niet opzettelijk verricht, en in dit geval is dat ook niet aangevoerd of aannemelijk geworden. Het Gerecht stelt dan ook vast dat de verdachte opzettelijk de vader van de aangeefster om het leven heeft gebracht.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft het Gerecht de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1
Primair
hij op
of omstreeks5 juni 2019 in Sint Maarten
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk [vader] van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s)met dat opzet (vanaf korte afstand) eenmaal met een vuurwapen, (gericht) op die [vader] geschoten, waardoor die [vader] eenmaal in het hoofd door een kogel is getroffen,
ten gevolge waarvan die [vader] is overleden,
welke voren omschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
en/of zijn mededader(s) straffeloosheid en/ofhet bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Feit 2
hij op 5 juni 2019 in Sint Maarten
, tezamen en in vereniging met een andereen vuurwapen en munitie in de zin van Vuurwapenverordening voorhanden heeft gehad.

Strafbaarheid van de feiten en kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in de artikelen 2:259 en 2:260 van het Wetboek van Strafrecht en in de artikelen 3 en 11 van de Vuurwapenverordening.
De bewezenverklaarde feiten worden als volgt gekwalificeerd:
Feit 1 primair:
Doodslag, vergezeld van een strafbaar feit, gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijker te maken of om, bij betrapping op heterdaad, het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Feit 2:
Overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening gesteld verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Oplegging van straf

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het Gerecht neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Een zonnige vakantieweek die verandert in een nachtmerrie. Het verschrikkelijke trauma van een jonge vrouw die van dichtbij ziet hoe haar vader door een wildvreemde om het leven wordt gebracht. De leegte die het plotselinge zinloze verlies van een dierbare veroorzaakt voor familie en vrienden. Het leven van een betrokken vader dat opeens en veel te vroeg ophoudt, terwijl hij nog zoveel van dat leven te verwachten had. De jonge man met het lange strafblad die kennelijk niet veel opvoeding had genoten, hij kan lezen noch schrijven, die een fatale fout begaat door een toerist te beroven waarmee hij niet alleen het leven van zijn slachtoffers verwoest, maar ook zijn eigen toekomst. Veel verdriet en onuitwisbaar leed, dat in deze zaak vergolden moet worden, en dat kan niet anders dan door een langdurige gevangenisstraf. De straf voor de jonge man valt hoger uit dan gevorderd, omdat het Gerecht het bewijs in deze zaak anders waardeert dan de officier van justitie en tot een andere kwalificatie komt.

Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft de dochter van zich in de strafzaak gevoegd met een verzoek om vergoeding van de volgende schadeposten:
Omschrijving kosten Bedrag
Medicatie CAD 270,00
Begrafeniskosten Canada “ 7.891,31
Telefoon “ 1.400,00
Geldbedrag gestolen tas “ 20,00
Inkomstenderving
“ 17.259,84 +
TOTAAL CAD
26.841,15
Het Gerecht stelt vast dat de verdachte met het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiele schade aan de benadeelde partij heeft toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd, komt het Gerecht niet onredelijk voor, en is door de verdediging niet weersproken. De vordering zal daarom hoofdelijk worden toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de eerder genoemde wetsartikelen, alsmede op de artikelen 1:78 (schadevergoedingsmaatregel) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
18 (achttien) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering [en in voorlopige hechtenis] is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [dochter] geleden schade toe tot een bedrag van
26.841 Canadese dollar en 15 cent, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [dochter] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [dochter] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
26.841 Canadese dollar en 15 cent, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
1 (een) jaarhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat indien en voor zover (een van) de mededader(s) van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J. Snitker, bijgestaan door mr. L.J.M. Klop (zittingsgriffier), en op 18 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht Sint Maarten.
uitspraakgriffier: