ECLI:NL:OGEAM:2020:4

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
Lar 123/2018, SXM 201801348
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tijdelijke hindervergunning voor wasserij in Sint Maarten

In deze zaak heeft eiseres, een wasserij en stomerij in Madame Estate, beroep ingesteld tegen een tijdelijke hindervergunning die door de Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur van Sint Maarten was verleend. De vergunning was onderworpen aan verschillende voorwaarden, waaronder een beperking op het gebruik van de wasserij in het weekend. Eiseres betwistte deze voorwaarde, stellende dat er geen juridische basis voor was en dat de beslissing onzorgvuldig was genomen. De procedure begon met een pro forma beroepschrift dat op 24 oktober 2018 werd ingediend, gevolgd door aanvullende gronden op 4 februari 2019 en een verweerschrift van de verweerder op 8 april 2019. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 november 2019, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten.

Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten oordeelde dat eiseres belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, ondanks dat de vergunning inmiddels was verstreken. Het Gerecht overwoog dat de vergunning niet alleen betrekking had op een eenmalig evenement, maar van blijvend belang was voor de exploitatie van de wasserij. Het Gerecht concludeerde dat de verweerder de vergunning zorgvuldig had voorbereid en dat de belangen van zowel eiseres als de omwonenden voldoende waren afgewogen. De voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden, zoals het geluidsniveau en de beperking van activiteiten in het weekend, werden als redelijk beschouwd. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond, met de mogelijkheid voor eiseres om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 27 januari 2020
Zaaknummer: SXM201801348-LAR 123/2018
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
(x).,
eiseres,
gemachtigde: mr. B. BROOKS,
tegen
DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING, MILIEU EN INFRASTRUCTUUR VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigden: mrs. R.F. GIBSON jr. en C.M.P. VAN HEES
waarbij als derde belanghebbende aan het geding hebben deelgenomen:

3. (
(xy)
gemachtigde: mr. P.P. Soons.
1.
Aanduiding bestreden beschikking
De beschikking van 12 september 2018 waarbij verweerder aan (x) een tijdelijke hindervergunning heeft verleend voor de periode van één jaar.
2.
Het verloop van de procedure
2.1.
Met een op 24 oktober 2018 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro- forma beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2
Op 4 februari 2019 zijn de gronden aangevuld.
2.3
Op 8 april 2019 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.4.
De derde belanghebbende heeft op 18 april 2019 een schriftuur ingediend.
2.5.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gelijktijdig met de zaak SXM201801363- Lar 124/2018, ter zitting van 19 november 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigden. Namens derde belanghebbende zijn de heer (f) en mevrouw ( r) verschenen, bijgestaan door mr. Vlasblom, deze occuperende voor gemachtigde voornoemd. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.6.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.
3.
Feiten en standpunten
3.1.
De volgende feiten staan vast.
- Eiseres exploiteert sedert langere tijd een wasserette en stomerij in het (…) te Madame Estate. (…) heeft een gemengde woon- en bedrijfsbestemming.
- Op 12 september 2018 heeft verweerder de tijdelijke hindervergunning verleend onder diverse voorwaarden.
3.2
Eiseres kan zich niet vinden in één van de voorwaarde, namelijk dat tijdens het weekend de wasserij niet in werking mag zijn, in die zin dat er geen was- en droog activiteiten mogen plaatsvinden. Eiseres heeft gesteld dat er voor deze beperking geen juridische en/of feitelijke grondslag aanwezig is en dat de bestreden beschikking onzorgvuldig is genomen en in strijd met het motiveringsbeginsel.
3.3.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.
4.
De beoordeling
4.1.
Ambtshalve staat ter beoordeling of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Ingevolge vaste jurisprudentie is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan, indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn.
In een geval als hier aan de orde, waarbij het besluit geen werking meer kan hebben omdat het jaar waarvoor de vergunning is verleend al is verstreken, kan onder meer belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep bestaan indien het inhoudelijk oordeel van de bestuursrechter kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen. Eiseres heeft op zitting bevestigd dat zij voornemens is om een nieuwe vergunning aan te vragen en verweerder heeft ter zitting aangegeven dat voor de toekomstige beoordeling van die aanvraag een inhoudelijk oordeel van belang is. Het Gerecht acht voorts van belang dat de aangevraagde vergunning niet een eenmalig evenement betreft maar van voortdurend belang is bij de exploitatie van het bedrijf van eiseres. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling.
4.2.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ingevolge art. 1 van de Hinderverordening jo art. 1 van het Hinderbesluit dient een wasserij te beschikken over een hindervergunning.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, kan de vergunning worden geweigerd in geval van vrees voor: gevaar, schade aan eigendommen, bedrijven of de gezondheid en hinder van ernstige aard, waartoe behoort het voor bewoning ongeschikt maken van woonhuizen of gedeelten daarvan, het belemmeren van het gebruik van de gebouwen en lokalen, bedoeld in artikel 3, sub c, overeenkomstig de bestemming van die gebouwen of lokalen, het verspreiden van vuil of stank en het maken van geraas of gedruis.
Ingevolge artikel 12 kan, indien door het stellen van voorwaarden aan het bezwaar van gevaar, schade of hinder kan worden tegemoet gekomen, de vergunning voorwaardelijk worden verleend.
4.3.
Het Gerecht overweegt dat de stelling van eiseres dat er geen juridische grondslag zou zijn voor het stellen van voorwaarden aan het verlenen van een hindervergunning niet kan worden gevolgd nu artikel 12 van de Hinderverordening hiervoor een wettelijke grondslag biedt.
4.4.
Voorts stelt het Gerecht vast dat artikel 11 van de Hinderverordening de weigeringsgronden voor vergunningverlening niet beperkt tot vrees voor gevaar, schade aan of het belemmeren van het gebruik van gebouwen met een woonbestemming. Artikel 11 van de Hinderverordening ziet immers in gelijke mate op bedrijven en het gebruik van de gebouwen en lokalen. Dat de klachten met betrekking tot luchtkwaliteit en geluid van (y) zijnde een bedrijf/kantoor in de directe nabijheid van de wasserij, niet in de beoordeling betrokken dienen te worden, zoals verweerder stelt, kan dan ook niet worden gevolgd. Het Gerecht is van oordeel dat artikel 11 van de Hinderverordening voorziet in de bescherming van bedrijven en het gebruik van de gebouwen en lokalen en dat er aldus geen reden is om naar analogie de Wet Geurhinder en Veehouderij en de Wet Geluidshinder zoals die geldt in Nederland toe te passen. Het Gerecht is echter van oordeel dat, gezien de inhoudelijke motivering van verweerder zoals onderdeel uitmaakt van de vergunning, er geen reden is om het beroep gegrond te verklaren. Verweerder heeft weliswaar in de vergunning opgenomen dat de klachten van (y) niet betrokken kunnen worden bij de belangenafweging, maar verweerder heeft vervolgens wel de klachten van (y) meegenomen in de beoordeling. Ook de rapportage geluidmeting van 7 mei 2018 ziet op metingen die zijn uitgevoerd binnen en buiten het kantoor van (y). Verweerder heeft voorts de klachten van (y) en de bewoners van appartementen in de motivering bij de vergunning uitgesplitst. Het komt het Gerecht voor dat de opgesomde klachten overeenkomen en van gelijke strekking zijn. Het motiveringsgebrek van verweerder ziet op de toepassing van bepaalde wetgeving en is niet van invloed geweest op de inhoudelijke motivering ten aanzien van de geconstateerde klachten. Eiseres is dan ook niet in haar belangen geschaad.
4.5.
Verweerder heeft een aantal voorwaarden in de hindervergunning opgenomen:
  • Het geluidsniveau mag tussen 07:00 AM en 07:00 PM niet hoger zijn dan 60 dB;
  • De wasserij mag tijdens het weekend niet in werking zijn, in die zin dat er geen was- en droog activiteiten mogen plaatsvinden;
  • Binnen 1 maand na afgifte van de vergunning dient eiseres een Plan of Action te overleggen waarin zijn opgenomen aanvullende maatregelen met betrekking tot hitte, geluid en geur;
  • Het goedgekeurde Plan of Action zal onderdeel uitmaken van de hindervergunning;
  • Binnen 2 maanden na afgifte van de hindervergunning dient eiseres een begin aan implementeren van de voor te stellen maatregelen met betrekking tot beperking van hitte, geluid en geur.
4.6.
Verweerder heeft deze voorwaarden gebaseerd op de klachten en bedenkingen die zijn geuit door omwonenden. Verweerder heeft, zoals in art. 5, art. 6, art. 7 en art. 8 van de Hinderverordening staat omschreven, een inventarisatie van de klachten gemaakt en deze (laten) onderzoeken. Zo heeft verweerder advies gevraagd en gekregen van de Inspectie van het Ministerie van VROMI en de Fire Department van het Ministerie van Algemene Zaken. De ontvangen adviezen heeft verweerder meegenomen in haar besluitvorming. Verweerder heeft aan de voorwaarden zoals in de hindervergunning zijn opgenomen, de inventarisatie van klachten en de ontvangen adviezen ten grondslag gelegd. Het Gerecht is van oordeel dat aldus verweerder het besluit zorgvuldig heeft voorbereid.
4.7.
Voorts heeft verweerder in de motivering van haar besluit aangegeven dat als uitgangspunt voor wat betreft de aan te leggen normen aansluiting gezocht is bij het “Eindrapport Milieunormen, Nederlandse Antillen, Juni 11, 2007”. Daar waar sprake is van verouderde en achterhaalde normen heeft verweerder aansluiting gezocht bij meer recente wetgeving. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder, bij het ontbreken van wettelijke normering ter zake hier te lande, in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de in Nederland geldende normen.
4.8.
Verweerder heeft op grond van de door eiseres overgelegde informatie geconcludeerd dat de installatie niet nieuw is. Hierbij heeft verweerder geconstateerd dat er geen gevaar aanwezig is. Het Gerecht is van oordeel dat er de door verweerder ontvangen adviezen zoals hiervoor vermeld ook geen melding maken van een gevaarzetting. Verweerder heeft op grond van het toegepast principe van Best Available Techniques wel voorwaarden voor verbetering opgenomen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de wasserij een Plan of Action dient op te stellen en dat de wasserij dit plan dient voor te leggen aan verweerder ter goedkeuring. Het Gerecht acht dit niet onredelijk. Dat de wasserij uiteindelijk dit Plan of Action niet bij verweerder heeft ingediend zou van belang kunnen zijn bij een vervolg aanvraag.
4.9.
Het onderzoek naar geluidsoverlast, neergelegd in een rapport van 22 mei 2018, heeft tot de conclusie geleid dat de door verweerder gehanteerde geluidsnorm van 60 dB wordt overschreden door het gebruik van de was- en droogmachines. Verweerder heeft voorts toegelicht dat gezien de geringe overschrijding en het feit dat bewoners in het weekend vaker en langer thuis zijn de belangenafweging heeft geleid tot de voorwaarde met betrekking tot beperkende activiteiten in het weekend, zoals gesteld in de vergunning. Het Gerecht acht dit niet onredelijk.
Eiseres heeft geen onderbouwing overgelegd waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat het rapport van 22 mei 2018 niet als uitgangspunt voor verweerder kan dienen of dat de geconstateerde overschrijding van de geluidsnorm onvoldoende is om tot voorwaarde zoals gesteld door verweerder te komen.
4.10.
Voorts heeft verweerder met betrekking tot geur overlast aangegeven dat de inspectie en een extern bedrijf (…) hebben aangegeven dat er momenteel geen meetapparatuur beschikbaar is om geur aspecten van zeep of afvalwater te meten. Verder heeft verweerder aangegeven dat de overlast mogelijk kan worden verminderd. Zij adviseert eiseres dan ook om hier gespecialiseerd advies over in te winnen. Met betrekking tot hitte overlast heeft verweerder aangegeven (pagina 8 van de vergunning) dat er ondanks aanpassingen nog steeds klachten bestaan. De aanvullende voorwaarden zien dan ook op hitte en stoom.
4.11.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder aldus de belangenafweging voldoende heeft gemotiveerd en daarbij voldoende de belangen van eiseres en de omwonenden heeft afgewogen.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
5.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 27 januari 2020.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.