ECLI:NL:OGEAM:2020:23

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
Lar 92/2019, SXM201901017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als directeur op basis van uitlandigheidsvereiste

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 1 april 2020 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) voor de eiser, die als directeur wilde werken. De eiser, geboren in Guyana, had eerder een directeursvergunning verkregen voor zijn onderneming, maar zijn aanvraag voor een vttv werd afgewezen op basis van het uitlandigheidsvereiste, zoals vastgelegd in de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). De verweerder, de Minister van Justitie van Sint Maarten, stelde dat de eiser onrechtmatig op het eiland verbleef ten tijde van de aanvraag, aangezien hij eerder twee aanvragen had ingediend die waren afgewezen zonder dat hij hiertegen bezwaar had gemaakt.

De procedure begon met een beroepschrift dat op 9 september 2019 werd ingediend. De eiser voerde aan dat de afwijzing onzorgvuldig was en in strijd met het motiveringsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Hij verwees naar een andere zaak waarin een directeur wel een verblijfsvergunning had gekregen. De verweerder ontkende echter dat er sprake was van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur en benadrukte dat de eiser illegaal op Sint Maarten verbleef.

Het Gerecht oordeelde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een vttv, aangezien hij niet in het buitenland had gewacht op de beslissing van zijn aanvraag. Het Gerecht concludeerde dat de verweerder terecht had geoordeeld dat er sprake was van een gevaar voor de openbare orde door het onrechtmatig verblijf van de eiser. De beroepsgrond van de eiser werd verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 1 april 2020
Zaaknummer: SXM201901017-LAR00092/2019
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. B. BROOKS,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.1. Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 29 juli 2019 waarbij het verzoek van eiser inhoudende de aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid als directeur is afgewezen.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 9 september 2019 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 15 oktober 2019 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Op 16 oktober 2019 en 17 februari 2020 heeft verweerder aanvullende verweerschrift ingediend. Eiser heeft bij emailbericht van 17 februari 2020 aanvullende producties in het geding gebracht.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 december 2019 en 24 februari 2020. Eiser is bij zijn gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.5.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] in Guyana en bezit de Guyaanse nationaliteit. Op 8 november 2018 is door eiser de onderneming [naam onderneming] opgericht en op 9 november 2018 is deze in het handelsregister van Sint Maarten ingeschreven. Bij ministeriele beschikking van 12 februari 2019 heeft eiser de vestigingsvergunning en directeursvergunning gekregen voor zijn onderneming.
3.2.
Op 7 juni 2019 heeft eiser een aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) met als doel arbeid als directeur ingediend. Deze aanvraag is afgewezen bij ongedateerde beschikking ontvangen door eiser op 29 juli 2019. Verweerder heeft onder meer aangegeven dat artikel 9 van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) en paragraaf 3.1.1. van de Richtlijnen van de Minister van Justitie de wettelijke grondslag zijn voor de weigering van de vttv, omdat het een eerste aanvraag betreft en niet is voldaan aan het uitlandigheidsvereiste.

4.Het verzoek en standpunt van partijen

4.1
Eiser heeft het Gerecht gemotiveerd verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en een vergunning tot tijdelijk verblijf toe te kennen voor het verrichten van arbeid als directeur. In beroep voert eiser, kort samengevat, aan dat de bestreden beschikking onzorgvuldig voorbereid is en in strijd is met het motiveringsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Daartoe wordt verwezen naar de zaak van [A] waarbij deze als directeur van een onderneming woonachtig hier te lande was voordat zij haar eerste aanvraag had ingediend en deze toegewezen kreeg. De wijze waarbij in soortgelijke gevallen verweerder wel een verblijfsvergunning heeft gegeven, terwijl er geen sprake was van in het buitenland afwachten van de beslissing, is in casu het tegengestelde en maakt de gehele besluitvorming hoogst onzorgvuldig, aldus eiseres.
4.2
Verweerder heeft het volgende verweer gevoerd. Verweerder ontkent dat hij bij het nemen van de bestreden beschikking gehandeld zou hebben in strijd met de door eiser aangehaalde beginselen van behoorlijk bestuur, alsmede de aangehaalde wettelijke regeling. Verweerder benadrukt dat eiser twee keer eerder heeft getracht een vttv te krijgen. Beide keren heeft eiser een afwijzing gekregen waartegen eiser bezwaar noch beroep heeft ingesteld. Ondanks deze afwijzingen is eiser op Sint Maarten gebleven en heeft hij aldus voorafgaand aan de indiening van onderhavige aanvraag gedurende lange tijd illegaal op het eiland gewoond en gewerkt. Verweerder acht dit een schending van de openbare orde.
4.3
Op de overige standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1
Om in aanmerking te komen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf of verblijf voor het land Sint Maarten dient te zijn voldaan aan de voorwaarden genoemd in de Ltu, het Toelatingsbesluit en de beleidsregels zoals verwoord in de Richtlijnen van verweerder met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen)
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de Ltu kan de vttv door of namens de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
Uit het in de Richtlijnen opgenomen voorwoord volgt dat daarin een restrictief toelatingsbeleid is neergelegd, gericht op beteugeling van de instroom van vreemdelingen in het licht van maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Voorts is onder 3.1.1 opgenomen dat aanvragen van vreemdelingen voor eerste toelatingen tot Sint Maarten in principe in het buitenland dienen te worden afgewacht (het zogenoemde uitlandigheidsvereiste).
5.2.
Het toetsingskader wordt in onderhavig geval gevormd door de hierboven aangehaalde bepalingen en beleid. Niet in geschil is dat eiser langere tijd onrechtmatig heeft verbleven op Sint Maarten en aldus heeft gehandeld in strijd met de Ltu. Tot twee maal toe is een eerdere verblijfsaanvraag van eiser afgewezen. Alhoewel hiertoe aangezegd is hij na de afwijzende beslissing niet vertrokken uit Sint Maarten. Het Gerecht is van oordeel dat dit handelen van eiser voldoende is om de conclusie van verweerder te kunnen dragen dat er sprake is van een gevaar voor de openbare orde. De beroepsgrond faalt.
5.3.
Niet in geschil is dat er sprake is van een eerste aanvraag. Het Gerecht overweegt dat aanvragen van vreemdelingen voor eerste toelating tot Sint Maarten in principe in het buitenland moeten worden afgewacht, tenzij er goede gronden door de aanvrager worden aangevoerd. Het Gerecht is van oordeel dat eiser geen zodanig bijzondere omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt dat geoordeeld moet worden dat verweerder niet in redelijkheid onverkort aan het ter zake gevoerde beleid vast heeft kunnen houden.
5.4.
Anders dan eiser heeft betoogd, kan in het beleid van verweerder niet worden gelezen dat degene die een directeursvergunning heeft en zich al op het eiland bevindt van het uitlandigheidsvereiste is vrijgesteld. Eiser heeft gewezen op de ‘Guide to residency’ , te vinden op de website van de ‘ Immigration and Border Protection’. Hierin staat onder meer onder het kopje ‘Directeuren’ een opsomming van de benodigde documenten:
“If applicant is abroad the following is needed:…” en: “If applicant is already living in Sint Maarten…”.Eiser miskent echter dat, zoals ook door verweerder ter zitting is bevestigd, laatstgenoemde bepaling is geschreven voor degene die al uit andere hoofde op Sint Maarten legaal verblijf hebben. Het betoog van eiser faalt om die reden.
5.5.
Ook het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel kan, naar het oordeel van het Gerecht, niet slagen. Eiser heeft dit beroep niet anders toegelicht dan met de stelling dat er directeuren zijn die, ondanks dat zij al op het eiland waren, de gevraagde verblijfsvergunning hebben gekregen. Uit de toelichting van eiser blijkt met name niet of deze directeuren al dan niet uit andere hoofde al legaal verblijf hadden op Sint Maarten. Hiermee staat dan ook niet vast dat er sprake is van gelijke gevallen.
5.6.
Eiser heeft in eerste instantie in zijn beroepsgronden aangegeven dat zijn verblijf op Sint Maarten niet in de weg zou moeten staan aan het verlenen van de gevraagde vergunning. Echter, tijdens de zitting van 9 december 2019 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser al voorafgaand aan het indienen van zijn aanvraag was teruggekeerd naar zijn land van herkomst. De gemachtigde is daarom in de gelegenheid gesteld om deze stelling te onderbouwen. Tijdens de voortzetting van de zitting op 24 februari 2020 heeft de gemachtigde aangegeven geen nadere onderbouwing te kunnen geven anders dan hetgeen zij eerder had aangegeven. Het Gerecht is van oordeel dat, nu eiser geen begin aan onderbouwing heeft aangeleverd van zijn stelling dat hij niet meer op Sint Maarten verbleef ten tijde van zijn verblijfsaanvraag, er geen onderzoeksplicht ligt bij verweerder om het een en ander te onderzoeken. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van onrechtmatig verblijf van eiser op Sint Maarten ten tijde van het indienen van zijn aanvraag.
5.7.
Het Gerecht is, gelet op voorgaande, van oordeel dat verweerder in de bestreden beschikking terecht en op goede gronden zijn beslissing in stand heeft gelaten om de verzochte v.t.t.v. af te wijzen.
5.8.
Het vorenstaande betekent dat het beroep ongegrond wordt verklaard.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 1 april 2020.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.