ECLI:NL:OGEAM:2020:19

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
SXM201901092-LAR00095/2019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag voor vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinsvorming

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. B.B. Brooks, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf bij de echtgenoot van eiseres, die afkomstig is uit Trinidad en Tobago. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Justitie van Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, op basis van het ontbreken van een duurzaam samenlevingsverband en onvoldoende bewijs van financiële middelen. De eisers hebben op 1 oktober 2019 een pro-forma beroepschrift ingediend, gevolgd door aanvullende gronden op 30 oktober 2019. De verweerder heeft op 23 december 2019 een verweerschrift ingediend, en de mondelinge behandeling vond plaats op 24 februari 2020.

De feiten van de zaak tonen aan dat eisers sinds 2004 gehuwd zijn, maar nooit samen hebben gewoond. De Minister concludeerde dat er geen sprake was van een duurzame samenlevingsverband, mede omdat de echtgenoot van eiseres niet voldeed aan het vereiste van voldoende financiële middelen. De eisers hebben geprobeerd aan te tonen dat er een legitiem en duurzaam samenlevingsverband was, maar het Gerecht oordeelde dat de overgelegde verklaringen van familieleden niet afkomstig waren uit objectief verifieerbare bronnen, waardoor niet werd voldaan aan het wettelijk middelenvereiste.

Uiteindelijk heeft het Gerecht op 1 april 2020 de conclusie getrokken dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 1 april 2020
Zaaknummer: SXM201901092-LAR00095/2019
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiseres]
[eiser]in zijn hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van zijn minderjarige dochter [Z]
eisers,
gemachtigde: mr. B.B. BROOKS,
tegen
MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van 20 augustus van 2019, waarbij verweerder de bezwaarschriften van eisers, gericht tegen de beschikkingen van 21 februari 2019 inhoudende afwijzing aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv), met als doel verblijf bij echtgenoot [eiser] respectievelijk gezinsvorming, verblijf bij ouders, ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 1 oktober 2019 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro- forma beroepschrift (met producties) hebben eisers tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 30 oktober 2019 zijn de gronden van beroep aangevuld.
2.3.
Op 23 december 2019 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.4.
Bij email-bericht van 18 februari 2020 hebben eisers een aanvullende productie in het geding gebracht.
2.5.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 februari 2020. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan bij gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde en verweerder heeft een aanvullend verweerschrift met productie overgelegd.
2.6.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum], te Trinidad en Tobago, is burger van Trinidad en Tobago. Eisers zijn sinds 26 juni 2004 gehuwd. Op 11 oktober 2014 is de dochter, [Z], op Trinidad en Tobago geboren. Eiser, afkomstig uit St. Martin, verblijft hier te lande op basis van een vergunning tot verblijf (vtv).
3.2.
Eiseres heeft op 11 januari 2019 zich tot verweerder gewend met de aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf bij haar echtgenoot […]. Bij ongedateerd beschikking heeft verweerder afwijzend op het verzoek beslist. Daarbij heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:
“(…) In dit geval wordt een aanvraag op 11 januari 2019 namens betrokkene ingediend. Echtgenote en echtgenoot zijn sedert 26 juni 2004 in het huwelijk getreden in Trinidad en Tobago. De scheiding tussen echtgenote en echtgenoot heeft langer dan 14 jaar geduurd dus is hier sprake van gezinsbreuk. (…) Er is reeds geen salarisspecificaties overgelegd van referent, reden daarvoor betrokkene niet werkzaam is. (…)”.
3.3.
Bij brief van 4 april 2019 hebben eisers pro-forma bezwaar ingediend tegen de afwijzende beschikking. Op 3 mei 2019 zijn de gronden van het bezwaar aangevuld. Op 23 mei 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarvan een verslag is opgemaakt.
3.4.
Bij beschikking van 20 augustus 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat het huwelijk kennelijk nimmer gericht was op een duurzaam samenlevingsverband omdat beiden sedert 2004 nooit hebben samengewoond hetzij op Sint Maarten, hetzij op Trinidad en Tobago. Voorts heeft verweerder aangegeven dat de echtgenoot van eiseres niet voldoet aan het voldoende geldelijke middelen vereiste, omdat hij substantiële inkomsten ter hoogte van het normbedrag niet heeft aangetoond.
4.
Het geschil
4.1.
Eisers hebben het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de in deze beschikking te geven uitspraak.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de LTU, is bepaald dat de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf kan worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang.
5.2.
De vraag is thans of de echtgenoot een zeer nauwe en reële gezins- of familieband heeft met de vreemdeling waarvoor verblijf wordt aangevraagd. In paragraaf 4.1 van de Richtlijnen met betrekking tot de toepassing van de LTU, is ter uitwerking van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de LTU, bepaald dat hij/zij genoegzaam dient aan te tonen dat er sprake is van een legitiem en duurzaam samenlevingsverband tussen de echtelieden, hetgeen een afgeleide is van de in Sint Maarten nagestreefde openbare orde en het daarmee gepaard gaande algemeen belang.
5.3.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat er geen sprake is van een duurzame samenlevingsverband of een duurzaam gezamenlijke huishouding. Hierbij acht het Gerecht van belang dat onweersproken is dat eisers sedert 2004, het jaar waarin zij in het huwelijk zijn getreden, nooit hebben samengewoond. Voorts is het Gerecht van oordeel dat verweerder de overgelegde kopieën van de paspoort onvoldoende heeft kunnen achten om te kunnen vaststellen dat eisers elkaar regelmatig hebben opgezocht. Ook anderszins is niet gebleken van regelmatig reizen naar Trinidad en Tobago of elders van eisers om elkaar te ontmoeten.
5.4.
In artikel 9, eerste lid, van de LTU is bepaald dat de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf kan worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan beschikt .
5.5.
In paragraaf 3.7 van de Richtlijnen met betrekking tot de toepassing van de LTU, is ter uitwerking van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de LTU, bepaald dat vreemdelingen zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan moeten beschikken.
5.6.
Eiseres dient dan ook aan te tonen dat haar echtgenoot minimaal NAf 2000,- bruto per maand verdient. Het inkomen moet bovendien duurzaam zijn, wat er op neerkomt dat het voor een jaar of langer beschikbaar moet zijn. Eiseres dient vervolgens bewijsmiddelen van inkomsten van haar echtgenoot te overleggen die objectief verifieerbaar zijn voor verweerder.
5.7.
Eiser heeft een schriftelijke verklaring van zijn twee zussen (A) en (B) ingediend, waarin gesteld wordt dat beide zusters gezamenlijk goed zijn voor een financiële bijdrage aan (eiser) van NAf 2.300,--. Het Gerecht is van oordeel dat de schriftelijke verklaringen van zijn familieleden die zijn overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de inkomsten duurzaam en zelfstandig dienen te zijn, onvoldoende zijn. Deze verklaringen zijn immers niet afkomstig uit een objectief verifieerbare bron. Verweerder heeft dan ook terecht kunnen concluderen dat niet wordt voldaan aan het wettelijk middelenvereiste.
5.8.
Voor zover eisers stellen dat aan eiser (…) op dezelfde documenten een vttv is verleend kan dit niet worden gevolgd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de beschikking van 31 januari 2019 waarbij eiser (…) een verblijfsvergunning is toegekend, geen beslissing op een eerste aanvraag is. Een en ander heeft eiser ter zitting ook bevestigd. Immers ter zitting heeft eiser (…) verklaard dat hij sedert 1983 over een vttv beschikt voor Sint Maarten en bevestigd dat het een vergunning voor onbepaalde tijd betrof. Voorts heeft hij bevestigd dat hij in 2015 aangifte heeft gedaan van verlies van zijn verblijfsvergunning. De lezing van verweerder dat de beschikking in het dossier moet worden gezien als verstrekken van een duplicaat volgt het Gerecht dan ook.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 1 april 2020.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.