AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Verzoek tot opheffing beslag en verbod op nieuwe beslagen in kort geding tussen twee stichtingen in Sint Maarten
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee stichtingen, waarbij de eiseres verzocht om opheffing van een beslag en een verbod op het leggen van nieuwe beslagen. De eiseres, een stichting die onderwijs en verpleging biedt onder de religieuze leiding van de Zusters, heeft een drietal percelen in Philipsburg in eigendom. De gedaagde stichting, die zich richt op het bevorderen van onderwijs in Sint Maarten, heeft de onderwijsactiviteiten van de eiseres overgenomen en heeft op 17 september 2019 verlof gekregen om conservatoir beslag te leggen op de percelen van de eiseres.
De eiseres vorderde dat het Gerecht het beslag zou opheffen, stellende dat het beslag ondeugdelijk was en dat de gedaagde verzuimd had om belangrijke verweren in haar verzoekschrift op te nemen. De eiseres voerde aan dat de koopovereenkomst met een derde partij nagekomen moest worden en dat de gedaagde haar eigendomsrecht op grond van het EVRM schond. Het Gerecht oordeelde dat het beslag tot afgifte opgeheven moest worden, maar dat het beslag tot levering gehandhaafd kon blijven. De vordering van de eiseres om nieuwe beslagen te verbieden werd afgewezen wegens gebrek aan belang.
Het Gerecht concludeerde dat de belangen van de gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder wogen dan die van de eiseres bij opheffing. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde konden worden begroot op NAf 1.500,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Voetnoten
1.Toevoeging van het Gerecht.
2.Er is slechts een ingeschreven proces-verbaal van inbeslagneming van de deurwaarder voorhanden; er dus slechts een beslag gelegd; vergelijk ook artikel 702 Rv juncto artikel 504 Rv.
3.Partijen hebben er kennelijk voor gekozen om niet de bindend advies procedure te voeren op grond van de Landsverordening Basisonderwijs: zie slotverklaring in de akte overdracht economisch eigendom van 20 februari 1990.
4.Als een conservatoir beslag tot afgifte van een onroerende zaak al mogelijk is: vergelijk hiervoor Mijnssen / Van Mierlo, Materieel beslagrecht, Monografieën Privaatrecht, 2018, hoofdstuk 2.2, p. 50- 53. Anders: Asser Procesrecht/Steneker 5 2019/[668-670]: conservatoir beslag tot afgifte van een onroerende zaak betreft de gedwongen ontruiming van een onroerende zaak. Daar kan het in dit geding dus niet om gaan.
5.Ook (eiseres) lijkt in haar gedingstukken het beslag tot levering en het beslag tot afgifte ten onrechte met elkaar gelijk te stellen.
6.In de akte is niet in opzegging zijdens (eiseres) voorzien maar op grond van HR 28 oktober 2011, NJ 2012/685 zal het exclusieve gebruiksrecht desondanks in beginsel opzegbaar zijn.
7.Het Gerecht denkt dan aan een in acht te nemen opzegtermijn en (wellicht) ook een vergoeding. Voor de vergoeding verwijst het Gerecht ook op de feitenvaststelling sub 2.6. en het citaat aldaar. Zie ook HR 15 april 1966, NJ 1966/302, HR 16 december 1977, NJ 1978/156, HR 23 december 1994, NJ 1995/263, HR 25 juni 1999, NJ 1999/602, HR 3 december 1999, NJ 2000/120 etc. etc.
8.Als daarvan sprake is, zal (Z) slechts worden gebonden door die bedingen die onmiddellijk verband houden met het doen hebben van het gebruik van de percelen tegen een door (gedaagde) te betalen tegenprestatie: zie artikel 7:226 BW. In alle gedingstukken van (eiseres) is het woord ‘huur’ onvermeld gelaten.
9.De percelen -belast met het gebruiksrecht van (gedaagde) - leveren de eigenaar niet veel op: NAf 500,00 per annum. Het is maar zeer de vraag of (Z) kan worden gehouden het bedrag van US $ 1.7 mio voor deze percelen te betalen belast met dit gebruiksrecht van (gedaagde).
10.Zonder voorafgaande opzegging en beëindiging van het gebruiksrecht op grond van het economische eigendom van (gedaagde) van de drie percelen.
11.Artikel 6:103 BW.
12.De gedingstukken van (gedaagde) laten geen andere uitleg toe dan dat (gedaagde) betoogt dat verkoop van de percelen aan (Z) noodzakelijkerwijs een tekortschieten van (eiseres) jegens (gedaagde) betekent.
13.Ten overvloede: conversie van beslag tot levering in een beslag tot verhaal is voorzien in de bepaling van 736 lid 2 Rv maar is voor de beoordeling overigens irrelevant.
14.De bepaling van artikel 735 Rv schrijft reële executie niet voor, zodat een veroordeling tot medewerking aan de levering voorshands volstaat.
15.Een spoedeisend belang is voor het voeren van dit kort geding ex artikel 705 lid 2 Rv geen vereiste maar in het kader van een belangafweging kan spoedeisendheid, of het gebrek daaraan, een belangrijke rol spelen.