ECLI:NL:OGEAM:2020:10

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
Lar 27/2019, SXM 201900343
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake LOB-verzoek door onbekende identiteit indiener

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 31 januari 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroepschrift dat was ingediend tegen een beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten. De beschikking, gedateerd 1 maart 2019, betrof een verzoek op grond van de Landsverordening Openbaarheid van Bestuur (LOB) dat op 17 januari 2019 was ingediend. De indiener van het beroepschrift, aangeduid als (B), had de identiteit van de indiener niet bekendgemaakt, wat leidde tot vragen over de ontvankelijkheid van het beroep.

Tijdens de procedure werd vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar), die stipuleert dat de naam en woonplaats van de indiener vermeld moeten worden. Het Gerecht heeft de vertegenwoordiger van (B) de gelegenheid gegeven om de identiteit van de indiener bekend te maken of redenen voor de anonimiteit te geven, maar deze informatie werd niet verstrekt. Het Gerecht concludeerde dat de anonimiteit niet gerechtvaardigd was en dat het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten bij het indienen van een beroepschrift. Het Gerecht heeft uiteindelijk besloten dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de identiteit van de indiener niet bekend was en er geen geldige redenen waren gegeven voor deze anonimiteit. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de kennisgeving.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 31 januari 2020
Zaaknummer: SXM201900343-LAR00027/2019
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
Eiser(es), client van (B),
gemachtigden: mr. P.P. SOONS en mr. J. VLASBLOM,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van 1 maart 2019 waarbij verweerder heeft beslist op het op 17 januari 2019 ingediende verzoek op grond van de Landsverordening Openbaarheid van Bestuur (hierna LOB).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 9 april 2019 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro- forma beroepschrift (met producties) is tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar).
2.2.
Op 9 april 2019 zijn de gronden van het beroep aangevuld. Op 21 januari 2020 is een akte ingediend.
2.3.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 november 2019. Namens eiser(es) is mr. Vlasblom verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
Op 27 januari 2020 is de behandeling ter zitting voortgezet. Namens eiser(es) is verschenen mr. Soons. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Ontvankelijkheid

3.1.
Ingevolge artikel 15, tweede lid van de Lar kan het beroepschrift worden ingediend door degene die tot het beroep gerechtigd is, of door een door deze aangewezen gemachtigde. De machtiging wordt schriftelijk gegeven en bij het beroepschrift overgelegd.
Het derde lid bepaald dat in afwijking van het tweede lid behoeft een advocaat geen machtiging over te leggen.
Ingevolge het vijfde lid, onder a houdt het beroepschrift in de naam, voornamen en woonplaats van de indiener van het beroepschrift en, indien het door een gemachtigde wordt ingediend, tevens de naam, voornamen en woonplaats van die gemachtigde.
Ingevolge het vijfde lid, onder c houdt het beroepschrift de gronden waarop het beroep berust, waaronder het belang dat de indiener bij het beroep heeft.
3.2.
Het Gerecht stelt vast dat de identiteit van de indiener van het beroepschrift niet bekend is bij het Gerecht. Nu het beroepschrift ingevolge de Lar wel de namen en woonplaats van de indiener van het beroepschrift dient te bevatten ligt de vraag voor of bij ontbreken van de namen en woonplaats het beroep ontvankelijk is.
3.3.
Tijdens de behandeling ter zitting van 19 november 2019 is (B) in de gelegenheid gesteld de identiteit van de indiener van het beroepschrift bekend te maken of aan te geven welke redenen ten grondslag liggen aan het niet vermelden van de identiteit van de indiener. Om de vertegenwoordiger de gelegenheid te geven voor overleg is de behandeling ter zitting geschorst. Ter zitting van 27 januari heeft (B) aangegeven dat er geen client is, dat het noemen van een client op een vergissing berust en dat (B) als eiseres in deze procedure dient te worden aangemerkt.
3.4.
Het Gerecht is van oordeel dat voor zover (B) stelt dat vanaf indienen van het LOB-verzoek duidelijk was dat zij zelf de indiener is en dat zij niet als gemachtigde van een client optreden, zij daar niet in kan worden gevolgd. Het LOB-verzoek maakt melding van “een client, die anoniem wenst te blijven”. De stelling van de vertegenwoordiger van (B) dat deze formulering per abuis in het verzoek zou zijn gekomen omdat er bij de opstelling van het verzoek een verkeerd tekstblok zou zijn gebruikt, schuift het Gerecht terzijde als onvoldoende aannemelijk. Daarbij acht het Gerecht van belang dat het beroepschrift eveneens melding maakt van een client. Het beroepschrift vermeld immers dat (B) volmacht hebben gekregen om het beroepschrift in te dienen, hetgeen herhaalt wordt in de aanvulling gronden beroep. In de aanvulling gronden beroep wordt tevens melding gemaakt (pag.10) van het volgende: “De client van (B), die vooralsnog anoniem wenst te blijven heeft ook een specifiek financieel belang bij de openbaarmaking van het beleid. De regelgeving van de Minister raakt client direct in zijn financiële belangen”.
3.5.
Dat er sprake is van een client wordt tevens ondersteund door het in het beroepschrift geformuleerde verzoek tot veroordeling in de proceskosten. Het idee ter zitting geopperd door de vertegenwoordiger van (B) dat het verzoek zou zijn ingediend namens een partner van (B) maakt het een en ander niet inzichtelijker. Immers, ook de naam van de partner zou in dat geval in het beroepschrift vermeld dienen te worden.
3.6.
Voorts is het Gerecht van oordeel dat in de stukken geen redenen zijn vermeld die de anonimiteit van de indiener van het beroepschrift zouden rechtvaardigen. Ook ter zitting is daar door de vertegenwoordiger van (B) niets over naar voren gebracht.
3.7.
Tot slot merkt het Gerecht op dat het feit dat er bij het indienen van een LOB verzoek geen belang bij dat verzoek behoeft te worden gesteld niet maakt dat de in artikel 15 van de Lar genoemde voorwaarden niet van toepassing zijn.
3.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep niet- ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 31 januari 2020.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.