Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
De rechtspersoon naar het recht van Anguilla
1.Het verloop van het kort geding
2.De feiten
- Op 16 december 2009 heeft (X) aan de bank op het onder a. vermelde perceel grond met huis hypotheek verleend door middel van een hypotheek akte die is gepasseerd bij een notaris op Saint Martin.
- Volgens hypotheekakte van 21 december 2009 hebben (eiser 1) en (eiser 2), optredend voor zichzelf en als bestuurders van Macarina, hypotheekrechten op de voormelde onroerende zaken gevestigd ten gunste van de bank als zekerheid voor de nakoming van de verplichting van Daakva jegens de bank tot een maximumbedrag van US$ 674.800,--.
- Blijkens een Amendment Letter van 14 juli 2010 heeft RBC aan de bestuurder van Daakva, de heer (X), bericht dat de in de leningsovereenkomst vermelde zekerheid op het stuk grond met meetbrief 89/1987 wordt vrijgegeven en dat in de plaats daarvoor als zekerheid wordt opgenomen een perceel grond met nummer 134/1970. Deze brief is ondertekend door de bank en namens Daakva.
- Bij hypotheekakte van 15 juli 2010 heeft Macarina (vertegenwoordigd door (eiser 2) een hypotheekrecht gevestigd op een perceel grond met nummer 134/1970 ten gunste van de bank als zekerheid voor de nakoming van de verplichting van Daakva jegens de bank tot een maximumbedrag van US$ 490.000,--.
- Bij brief van 4 april 2016, die in kopie aan (eiser 1) en (eiser 2) is gezonden en door hen is ontvangen, heeft de bank aan Daakva medegedeeld dat hij in verzuim is met de aflossing van de lening en eist betaling van de lening volledig op.
- Bij brief van 18 oktober 2016 van notariskantoor Boekhoudt worden eisers aangeschreven met de mededeling dat de bank de notaris opdracht heeft gegeven de verhypothekeerde onroerende zaken te veilen. De veiling zou plaats vinden op 24 november 2016.
- Bij dezelfde brief van 18 oktober 2016 wordt geschreven dat het openstaande bedrag aan hoofdsom, rente en kosten US$ 1.019.494,72 bedraagt.
- Bij vonnis in kort geding van dit gerecht van 22 november 2016 (KG 2016/144) is op verzoek van eiseres de veiling verboden. Hiertegen is door de bank hoger beroep ingesteld. Bij vonnis van 16 november 2018 (ghis 82848-H69/2017) is het kort geding vonnis door het Hof vernietigd.
- Bij brief namens de bank van 13 december 2016 aan Daakva, (X) en eiseres wordt geschreven dat het uitstaande leningbedrag uiterlijk 26 december 2016 moet zijn terugbetaald.
- Bij brief van 12 januari 2017 wordt de mededeling nogmaals herhaald.
- Bij vonnis van dit gerecht van 11 december 2018 (AR 2017/39) zijn eisers, Daakva en (X) veroordeeld tot het betalen van US$ 1.040.050,47 aan de bank. Tevens is voor recht verklaard dat de bank recht heeft om door middel van parate executie over te gaan tot veiling van de drie onroerende zaken. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld op 22 januari 2019.
- Op 8 maart 2019 is het vonnis van 16 november 2018 aan eisers betekend. De aanzegging van de notaris met betrekking tot de veiling is op dezelfde dag medegedeeld.
- Bij brief van 24 april 2019 zijn eisers aangeschreven om een private bid te doen.
- Bij emailbericht van 3 mei 2019 van de notaris zijn eisers op de hoogte gesteld dat er een hogere bid was gedaan voor perceel 134/1970.
- Bij emailbericht van 7 mei 2019 heeft de bank aan eisers medegedeeld dat zij de uitkomst van de veiling zullen afwachten.
- De veiling is op 16 mei 2019 voortgezet waarbij twee van de drie onroerende zaken zijn geveild. Het perceel kadastraal bekend als 134/1970 staat in een procedure voor een onderhandse verkoop.
3.Het geschil in kort geding
4.De beoordeling in kort geding
5.De beslissing
- wijst de vorderingen af
- veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van de Bank tot op heden begroot op begroot op NAf 1.500,-- aan salaris gemachtigde
- verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.