ECLI:NL:OGEAM:2019:87

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201900452 / KG00068/2019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van executie in kort geding met betrekking tot hypotheekrechten en leningsovereenkomst

In deze zaak hebben eisers, wonende in Sint Maarten en vertegenwoordigd door hun advocaat mr. B.B. Brooks, een verzoek ingediend tot schorsing van de executie van een vonnis van 11 december 2018, waarbij zij zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van US$ 1.040.050,47 aan de RBC Royal Bank N.V. (voorheen RBTT Bank N.V.), vertegenwoordigd door mr. P.H. Bruns. De eisers stellen dat de executie niet rechtmatig is en dat er sprake is van een noodtoestand die schorsing rechtvaardigt. De bank betwist dit en stelt dat zij bevoegd is tot executie op basis van de Commitment Letter die door eisers is getekend. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft op 7 juni 2019 geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn voor de gevraagde schorsing van de executie. Het Gerecht overweegt dat de bank met geldige titel tot tenuitvoerlegging bevoegd is en dat de eisers geen nieuwe feiten hebben aangevoerd die de noodtoestand rechtvaardigen. De vorderingen van eisers zijn afgewezen en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van de bank, begroot op NAf 1.500,00.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201900452 / KG00068/2019
Datum: 7 juni 2019
VONNIS IN KORT GEDING
In de zaak van:
1.(eiser 1)
2.(eiser 2)
Beiden wonende in Sint Maarten
3.
De rechtspersoon naar het recht van Anguilla
MACARINA COMPANY LIMITED
gevestigd in Anguilla,
-eisers-,
gemachtigde: de advocaat mr. B.B. BROOKS
tegen
de naamloze vennootschap RBC ROYAL BANK N.V. (voorheen RBTT BANK N.V.) ,
kantoorhoudende te Sint Maarten,
-gedaagde-
gemachtigde: de advocaat mr. P.H. BRUNS.

1.Het verloop van het kort geding

1.1
Eisers hebben op 8 mei 2019 een verzoekschrift met producties in kort geding ingediend. Partijen hebben op 23 mei 2019 aanvullende producties in het geding gebracht. Vervolgens heeft op 24 mei 2019 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij eiser sub 1 is verschenen en eisers werden bijgestaan door hun raadsvrouw voornoemd. Gedaagde is bij haar raadsman verschenen. Partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Het geding is aangehouden vanwege schikkingsonderhandelingen. Partijen hebben het Gerecht laten weten niet tot een vergelijk te zijn gekomen.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

- Op 7 december 2009 heeft de bank een leningsovereenkomst aangegaan met Daakva Ltd (hierna: Daakva) voor een hoofdsom van 1,7 miljoen US dollar, terug te betalen in 120 maandelijkse termijnen met een laatste betaling op 15 december 2019. Blijkens de leningsovereenkomst zijn tot een maximumbedrag van US$ 482.000,--, vermeerderd met 40% voor rente en kosten, de volgende zekerheden bedongen:
a. Hypotheek op een perceel grond en daarop staand huis, bekend als Lot #13 Residence Les Panoramique Grand Case, St. Martin F.W.I. ten name van (X) en zijn echtgenote en cessie van de verzekeringsuitkering betreffende de opstalverzekering van dit huis tot een bedrag van US$ 1,7 miljoen plus 40% opslag,
b. Hypotheek op een perceel grond ten name van (eiser 1) en zijn echtgenote (eiser 2) met kadastraal nummer 181/1969,
c. Hypotheek op een perceel grond ten name van Macarina met kadastraal nummer 421/1987,
d. Hypotheek op een perceel grond van ten name van Macarina met kadastraal nummer 89/1987, waarvoor de hypotheken b, c en d geldt tot een totaal maximaal bedrag van US$ 482.000,-- met een opslag van 40% voor rente en kosten,
e. Cessie van de uitkeringsrechten op een levensverzekering op het leven van (X) voor minimaal US$ 1 miljoen dollar.
  • Op 16 december 2009 heeft (X) aan de bank op het onder a. vermelde perceel grond met huis hypotheek verleend door middel van een hypotheek akte die is gepasseerd bij een notaris op Saint Martin.
  • Volgens hypotheekakte van 21 december 2009 hebben (eiser 1) en (eiser 2), optredend voor zichzelf en als bestuurders van Macarina, hypotheekrechten op de voormelde onroerende zaken gevestigd ten gunste van de bank als zekerheid voor de nakoming van de verplichting van Daakva jegens de bank tot een maximumbedrag van US$ 674.800,--.
  • Blijkens een Amendment Letter van 14 juli 2010 heeft RBC aan de bestuurder van Daakva, de heer (X), bericht dat de in de leningsovereenkomst vermelde zekerheid op het stuk grond met meetbrief 89/1987 wordt vrijgegeven en dat in de plaats daarvoor als zekerheid wordt opgenomen een perceel grond met nummer 134/1970. Deze brief is ondertekend door de bank en namens Daakva.
  • Bij hypotheekakte van 15 juli 2010 heeft Macarina (vertegenwoordigd door (eiser 2) een hypotheekrecht gevestigd op een perceel grond met nummer 134/1970 ten gunste van de bank als zekerheid voor de nakoming van de verplichting van Daakva jegens de bank tot een maximumbedrag van US$ 490.000,--.
  • Bij brief van 4 april 2016, die in kopie aan (eiser 1) en (eiser 2) is gezonden en door hen is ontvangen, heeft de bank aan Daakva medegedeeld dat hij in verzuim is met de aflossing van de lening en eist betaling van de lening volledig op.
  • Bij brief van 18 oktober 2016 van notariskantoor Boekhoudt worden eisers aangeschreven met de mededeling dat de bank de notaris opdracht heeft gegeven de verhypothekeerde onroerende zaken te veilen. De veiling zou plaats vinden op 24 november 2016.
  • Bij dezelfde brief van 18 oktober 2016 wordt geschreven dat het openstaande bedrag aan hoofdsom, rente en kosten US$ 1.019.494,72 bedraagt.
  • Bij vonnis in kort geding van dit gerecht van 22 november 2016 (KG 2016/144) is op verzoek van eiseres de veiling verboden. Hiertegen is door de bank hoger beroep ingesteld. Bij vonnis van 16 november 2018 (ghis 82848-H69/2017) is het kort geding vonnis door het Hof vernietigd.
  • Bij brief namens de bank van 13 december 2016 aan Daakva, (X) en eiseres wordt geschreven dat het uitstaande leningbedrag uiterlijk 26 december 2016 moet zijn terugbetaald.
  • Bij brief van 12 januari 2017 wordt de mededeling nogmaals herhaald.
  • Bij vonnis van dit gerecht van 11 december 2018 (AR 2017/39) zijn eisers, Daakva en (X) veroordeeld tot het betalen van US$ 1.040.050,47 aan de bank. Tevens is voor recht verklaard dat de bank recht heeft om door middel van parate executie over te gaan tot veiling van de drie onroerende zaken. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld op 22 januari 2019.
  • Op 8 maart 2019 is het vonnis van 16 november 2018 aan eisers betekend. De aanzegging van de notaris met betrekking tot de veiling is op dezelfde dag medegedeeld.
  • Bij brief van 24 april 2019 zijn eisers aangeschreven om een private bid te doen.
  • Bij emailbericht van 3 mei 2019 van de notaris zijn eisers op de hoogte gesteld dat er een hogere bid was gedaan voor perceel 134/1970.
  • Bij emailbericht van 7 mei 2019 heeft de bank aan eisers medegedeeld dat zij de uitkomst van de veiling zullen afwachten.
  • De veiling is op 16 mei 2019 voortgezet waarbij twee van de drie onroerende zaken zijn geveild. Het perceel kadastraal bekend als 134/1970 staat in een procedure voor een onderhandse verkoop.

3.Het geschil in kort geding

3.1
Eisers vorderen samengevat, na hun eis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling te hebben gewijzigd, dat het Gerecht beveelt dat de executie van het vonnis van 11 december 2018 ter zake perceel 134/1970 geschorst wordt totdat het Hof in hoger beroep onherroepelijk zal hebben beslist, een en ander op straffe van een dwangsom. Subsidiair vordert zij dat de voorzieningenrechter de bank beveelt om conform artikel 3:234 Burgerlijk Wetboek (BW) te handelen. Ten slotte vorderen eisers dat de voorzieningenrechter de bank in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld, waaronder de salaris gemachtigde.
3.2
Eisers leggen thans aan het verzoek ten grondslag dat de executie door de Bank niet rechtmatig is, gelet op feitelijke of juridische misslagen in het vonnis (onder meer de aanname dat uit de notulen niet de vertegenwoordigingsbevoegdheid van beide directeuren blijkt) en omdat er sprake is van een noodtoestand die de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis rechtvaardigt. Indien het privé bod wordt doorgezet zullen eisers het terrein, dat thans verhuurd wordt, verliezen. Dit zal bedrijfstechnische schade opleveren voor andere bedrijven van eisers.
3.3
Gedaagde voert samengevat ten verwere aan dat de grondslag voor het treffen van executiemaatregelen onder meer de Commitment Letter is die door eisers is getekend. Op grond hiervan is de bank bevoegd de volledige bedrag op te eisen en tot executie over te gaan indien de schuldenaar in verzuim is. De bank betwist bovendien dat er sprake zou zijn van enige misbruik van recht, nu zij ook bevoegd is om te bepalen wanneer tot executie zal overgaan. De bank had - ondanks verzuim - kansen aan eisers geboden om de executie te vermijden maar zonder enig resultaat. Thans heeft zij geen andere keuze om over te gaan tot veiling of althans verkoop, aldus gedaagde. Het pand van (X) aan de Franse kant van Sint Maarten zal in de nabije toekomst eveneens worden geveild. Omdat de bodemprocedure nog loopt, is er echter nog geen exequatur van het vonnis van 11 december 2018. Dat is de reden dat er nog niet is begonnen met de executie van de bezittingen van George.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in kort geding

4.1
Het Gerecht stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een executant met geldige titel tot tenuitvoerlegging bevoegd is, en dat de rechter slechts staking daarvan mag bevelen in geval van misbruik van bevoegdheid. Op grond van artikel 3:13, eerste lid, BW kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt deze immers niet inroepen, voor zover hij die bevoegdheid misbruikt. Dat kan onder omstandigheden het geval zijn bij het optreden van onevenredige belangen bij executie. In het onderhavige geval staan voor beide partijen zwaarwegende belangen op het spel die door toedoen van een derde in gevaar zijn gekomen. Ten aanzien van de vraag of daarin een ontoelaatbare onevenredigheid schuilt overweegt het Gerecht als volgt.
4.2
De vraag die thans aan de orde ligt is of de bank misbruik maakt van zijn bevoegdheid door het vonnis verder ten uitvoer te leggen. Van misbruik van bevoegdheid om een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te executeren is immers slechts sprake als de executant, de bank, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat kan het geval zijn indien:
- het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of
- indien de executie op grond van feiten die nadien zijn voorgevallen of aan het licht gekomen klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde, eisers, een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3
Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht in kort geding kunnen de gronden die eisers naar voren brengen met betrekking tot het vonnis niet leiden tot het oordeel dat dit vonnis klaarblijkelijk berust op een misslag van feitelijke of juridische aard.
4.4
In het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 11 december 2018 zijn eisers onder meer veroordeeld tot betaling aan de bank van US$ 1.040.050,47 welk bedrag ziet op de in dit vonnis uitstaande bedrag en rente en redelijke geoordeelde beloning (waaronder emolumenten). De kern van het betoog van eisers, dat zich tegen de betreffende overwegingen richt, is dat het vonnis geen stand kan houden nu daarin ten onrechte is uitgegaan van rechtsgeldig vertegenwoordiging van Macarina bij de vestiging van de hypotheek. De Bank bestrijdt dit standpunt en voert aan dat in het vonnis is reeds gemotiveerd een oordeel en beslissing op dit punt is gegeven.
4.5
Naar het oordeel van het Gerecht betreft het thans door eisers aangevoerde geen standpunten of argumenten die niet reeds gemotiveerd zijn betrokken in de overwegingen in het vonnis. Het niet aannemelijk dat de argumenten van eisers, welke voorwerp zullen zijn van beoordeling in hoger beroep, hout snijden en dat het vonnis van 11 december 2018 geen stand zal houden. Evenmin spring als evident uit het door eisers aangevoerde naar voren dat in het vonnis voor de uitkomst relevante misslagen zou bevatten.
4.6
Voorts voeren eisers aan dat de executie leidt tot een noodtoestand. Daartoe zijn geen bescheiden overgelegd die zien op de financiële danwel bedrijfstechnische situatie van eisers. Naar het oordeel van het Gerecht zijn dit evenwel geen nieuwe feiten, nu niet gebleken is dat deze situatie na het vonnis is ontstaan of aan het licht is gekomen.
4.7
Ook het beroep van eisers op artikel 3:234 BW zal worden verworpen. Dit artikel luidt:
1. Indien voor een zelfde vordering zowel goederen van de schuldenaar als van een derde zijn verpand of verhypothekeerd, kan de derde, wanneer de schuldeiser tot executie overgaat, verlangen dat die van de schuldenaar mede in de verkoop worden begrepen en het eerst worden verkocht.
2. Zijn voor een zelfde vordering twee of meer goederen verpand of verhypothekeerd en rust op een daarvan een beperkt recht dat de schuldeiser bij de executie niet behoeft te eerbiedigen, dan heeft de beperkt gerechtigde een overeenkomstige bevoegdheid als in het eerste lid is vermeld.
3. Indien de schuldeiser weigert aan een op lid 1 of lid 2 gegrond verlangen te voldoen, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek van de meest gerede partij of, in geval van een hypotheek, van de notaris ten overstaan van wie de verkoop zal geschieden, op deze weigering beslissen. Het verzoek schorst de executie. Tegen een beschikking krachtens dit lid is geen hogere voorziening toegelaten.
De leningsovereenkomst is ook blijkens de stellingen van eisers door gedaagde aangegaan met Daakva Ltd.. De woning aan de Franse kant die volgens eisers eerst zou moeten worden uitgewonnen, staat blijkens de stellingen van eisers op naam van (X). Waarom deze persoon zou zijn aan te merken als schuldenaar in de zin van het eerste lid van artikel 3:234 en niet, evenals eisers, als derde, hebben eisers niet toegelicht en is zonder nadere, maar ontbrekende, toelichting niet evident.
4.8
Dit alles overziend acht het Gerecht thans onvoldoende grond aanwezig voor de gevraagde staking van de executie. Dit leidt tot de slotsom dat de gevraagde voorzieningen zullen worden afgewezen.
4.9
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen eisers in de kosten van dit geding worden veroordeeld die tot op heden kunnen worden begroot op NAfl. 1.500,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
  • wijst de vorderingen af
  • veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van de Bank tot op heden begroot op begroot op NAf 1.500,-- aan salaris gemachtigde
  • verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 7 juni 2019.