ECLI:NL:OGEAM:2019:85

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201900133- Lar 9/2019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op vertrouwensbeginsel in verblijfsvergunningzaak van een Jamaicaanse nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Jamaicaanse jongeman, en de Minister van Justitie van Sint Maarten. De eiser had een vergunning tot tijdelijk verblijf aangevraagd, die was verleend met bepaalde voorwaarden, waaronder dat hij niet mocht werken en een geldige ziektekostenverzekering moest hebben. De vergunning was geldig tot 27 januari 2018. Eiser had op 13 november 2017 een aanvraag ingediend voor verlenging van deze vergunning, maar deze was afgewezen op basis van het feit dat hij niet voldeed aan de voorwaarde van deelname aan een voltijdstudie. Eiser stelde dat hij mocht vertrouwen op de eerdere vergunning, waarin deze voorwaarde niet was opgenomen, en dat het in strijd was met het vertrouwensbeginsel om hem nu met deze nieuwe voorwaarde te confronteren.

Het Gerecht oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning niet terecht was, omdat uit de eerdere beschikking niet bleek dat de voorwaarde van een voltijdstudie was gesteld. Het Gerecht stelde vast dat de verweerder niet had aangetoond dat deze voorwaarde gold voor de eiser, en dat de eiser er op mocht vertrouwen dat hij in Sint Maarten mocht blijven. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, en het Gerecht droeg de verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het recht op bescherming van het gezinsleven van eiser in acht moest worden genomen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 24 mei 2019 Zaaknummer: SXM201900133- Lar 9/2019
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
(eiser),
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr C.M. MARICA,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
Gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 18 januari 2019 waarbij verweerder afwijzend heeft beslist op het bezwaarschrift van 28 februari 2018 gericht tegen het afwijzende besluit van 26 februari 2018.

2.Het verloop van de procedure

Met een op 8 februari 2019 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft de vader van eiser, (naam vader), tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Op 22 maart 2019 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend en op 9 april 2019 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift met een productie ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 mei 2019. Eiser is bij zijn gemachtigde voornoemd verschenen. Ook de ouders van eiser zijn ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten

3.1
De volgende feiten staan vast.
  • Eiser is de zoon van (vader) (hierna: de vader).
  • Eiser is geboren op (geboortedatum) en heeft de Jamaicaanse nationaliteit.
  • Op 27 januari 2016 is door of namens eiser een vergunning tot tijdelijk verblijf (v.t.t.v.) aangevraagd, voor verblijf bij zijn ouders. Deze vergunning is verleend en was geldig tot 27 januari 2018.
  • In de verleende vergunning voor verblijf bij ouders, heeft verweerder als voorwaarden opgenomen dat eiser niet werkt, dat hij een geldige ziektekostenverzekering heeft, dat hij over voldoende geldelijke middelen beschikt en dat hij bij zijn ouders inwoont.
  • Op 13 november 2017 heeft eiser, toen meerderjarig, een aanvraag om verlenging van de v.t.t.v. ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij beschikking van 26 februari 2018, waartegen eiser op 28 februari 2018 een bezwaarschrift heeft ingediend. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
3.2
Verweerder heeft primair naar voren gebracht dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ter toelichting stelt verweerder dat het beroep is ingediend, niet door de zoon, maar door zijn vader. De gevraagde v.t.t.v. betreft echter de zoon. De vader is daarom niet de belanghebbende. Evenmin blijkt dat de vader als gemachtigde van de zoon optreedt.
Blijkens de beschikking heeft verweerder de aanvraag om verlening van de v.t.t.v. afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de zoon voltijds studeert. Verweerder wijst er op dat de voorwaarde van deelname aan een voltijds studie al was gesteld bij verlening van de eerste v.t.t.v. aan eiser. Gebleken is echter dat eiser nooit voltijds is gaan studeren. Gelet hierop komt eiser geen beroep meer toe op wat er is gesteld in paragraaf 8.2.1 van de Richtlijnen van verweerder. Verweerder wijst ook het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard af. Voor toekenning van een v.t.t.v. op deze grond is slechts in uitzonderlijke gevallen plaats. Het geval van eiser is niet uitzonderlijk, aangezien hij pas korte tijd op Sint Maarten verblijft, pas één keer een v.t.t.v. heeft gehad voor de duur van slechts twee jaar, terwijl hij niets eens aan de daarvoor geldende voorwaarden voldeed.
3.3
Eiser heeft het volgende naar voren gebracht. De eerste v.t.t.v. is verleend met het doel gezinshereniging. Er is daarbij niet de voorwaarde gesteld dat eiser op een school zou zijn toegelaten. Omdat eiser aan de in de vergunning gestelde voorwaarden heeft voldaan, mocht hij er op vertrouwen dat hij in Sint Maarten mocht blijven. Eiser acht het in strijd met het vertrouwensbeginsel om hem plots met een nieuwe voorwaarde te confronteren. Eiser doet voorts een beroep op paragraaf 4.3.5 van de Richtlijnen en stelt dat hij enig kind is van zijn ouders. Zijn vader woont al langere tijd op Sint Maarten, eiser zelf is in 2016 samen met zijn moeder naar Sint Maarten gekomen. Hij maakt nog steeds deel uit van het gezin van zijn ouders. Het zou niet redelijk zijn om hem terug te sturen. Eiser doet een beroep op de bescherming van artikel 8 van het EVRM.
Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij wel heeft geprobeerd om, na aankomst in Sint Maarten, te worden toegelaten tot de St Maarten Academy, maar hij slaagde niet voor de toelatingstest. Hij heeft zich vervolgens ingeschreven bij een erkende vocational school om cursussen te volgen. Deze heeft hij met succes afgerond. Bij de aanvraag om verlenging van de v.t.t.v. was eiser student bij de Carribean Institue Hospitality Certification en ten tijde van het bezwaarschrift was hij ingeschreven bij het NIPA, ook een door de overheid erkende school. Voor zover wel de studievoorwaarde zou gelden, voldoet eiser dar dus aan. Eiser wijst er nog op dat de opleiding tot restaurateur/kok een voltijds opleiding is.

4.Beoordeling

4.1
Voor wat de ontvankelijkheid van het beroep betreft, overweegt het Gerecht het volgende. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de vader van eiser het beroepschrift heeft ingediend en dat de vader niet de belanghebbende bij de beschikking is. Het Gerecht heeft verzuimd om de vader van eiser de gelegenheid te bieden om het verzuim (te weten het aantonen dat zijn zoon hem machtigt) te herstellen. Nu ter zitting een machtiging is overgelegd waarin eiser bevestigd dat hij zijn vader heeft gemachtigd het beroep namens hem in te stellen, zal het Gerecht een niet-ontvankelijk verklaring achterwege laten.
4.2
Het Gerecht stelt vast dat noch uit de primaire beschikking van 26 februari 2018, noch uit de in 2016 aan eiser verleende vergunning blijkt dat als voorwaarde is gesteld dat de eiser is ingeschreven voor een voltijds studie. Verweerder wijst op het beleid waarin die eis is verwoord. Het is op zichzelf juist dat het beleid van deze voorwaarde melding maakt. De vermelding van een voorwaarde in het beleid, betekent echter niet dat deze voorwaarde geldt voor de betrokkene, indien deze niet als voorwaarde in de beschikking is opgenomen. Verweerder mag voor een motivering van een beschikking volstaan met het verwijzen naar beleid, mits dat beleid kenbaar is, maar ook dat heeft verweerder niet gedaan. Dit betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiser slaagt: hij mocht er inderdaad van uit gaan dat bij verlening van de eerste v.t.t.v., de voorwaarde van het volgen van een voltijds studie niet werd gesteld.
4.3
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de eerste v.t.t.v. had kunnen worden ingetrokken, omdat was gebleken dat niet aan de voorwaarde van het volgen van een studie was voldaan. Nog daargelaten dat de intrekking in dit geding niet aan de orde is, is deze stelling, gelet op wat in rechtsoverweging 4.2 is overwogen, onjuist.
4.4
Het voorgaande betekent dat verweerder de afwijzing van de aanvraag om verlenging van een verblijfsvergunning niet had mogen baseren op de constatering dat eiser onder valse voorwendselen zijn eerste vergunning heeft gekregen. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden. Het beroep is gegrond en verweerder moet een nieuw besluit nemen.
4.5
In het nieuw te nemen besluit, zal verweerder het door eiser ingeroepen recht op bescherming van het gezinsleven moeten meewegen. Daarbij moet verweerder meewegen dat eiser altijd bij zijn moeder heeft gewoond en dat hij samen met zijn moeder tot Sint Maarten is toegelaten.
4.6
Er is aanleiding om verweerder (ten laste van het land Sint Maarten) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting. Voorts zal het Gerecht bepalen dat het land Sint Maarten aan eiser NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.

5.De beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond
  • vernietigt het bestreden besluit
  • draagt verweerder op binnen vier weken na heden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak
  • bepaalt dat het land Sint Maarten aan eiser zal betalen een bedrag van NAf 1.400,- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 24 mei 2019.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.