In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Jamaicaanse jongeman, en de Minister van Justitie van Sint Maarten. De eiser had een vergunning tot tijdelijk verblijf aangevraagd, die was verleend met bepaalde voorwaarden, waaronder dat hij niet mocht werken en een geldige ziektekostenverzekering moest hebben. De vergunning was geldig tot 27 januari 2018. Eiser had op 13 november 2017 een aanvraag ingediend voor verlenging van deze vergunning, maar deze was afgewezen op basis van het feit dat hij niet voldeed aan de voorwaarde van deelname aan een voltijdstudie. Eiser stelde dat hij mocht vertrouwen op de eerdere vergunning, waarin deze voorwaarde niet was opgenomen, en dat het in strijd was met het vertrouwensbeginsel om hem nu met deze nieuwe voorwaarde te confronteren.
Het Gerecht oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning niet terecht was, omdat uit de eerdere beschikking niet bleek dat de voorwaarde van een voltijdstudie was gesteld. Het Gerecht stelde vast dat de verweerder niet had aangetoond dat deze voorwaarde gold voor de eiser, en dat de eiser er op mocht vertrouwen dat hij in Sint Maarten mocht blijven. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, en het Gerecht droeg de verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het recht op bescherming van het gezinsleven van eiser in acht moest worden genomen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.