ECLI:NL:OGEAM:2019:80

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201801080- Lar 102/2018
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf op basis van het Brooks-Tower Akkoord

In deze zaak heeft eiseres, een Colombiaanse nationaliteit hebbende, een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf op basis van het Brooks-Tower Akkoord. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Justitie van Sint Maarten op 6 juli 2018, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij aan de voorwaarden voldeed. Eiseres had eerder een aanvraag gedaan in 2010, maar deze was in 2012 vervallen. Eiseres heeft in de procedure aangevoerd dat zij sinds 28 oktober 2001 onafgebroken in Sint Maarten woont en dat haar aanvraag in 2010 compleet was. De gemachtigde van eiseres heeft betoogd dat de voorwaarden voor de BTA-aanvraag niet zijn nageleefd en dat de Minister haar dossier heeft kwijtgeraakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij sinds 31 december 2001 onafgebroken in Sint Maarten heeft gewoond en gewerkt, en dat zij niet eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft aangevraagd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak is gedaan op 26 april 2019 en er staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 26 april 2019 Zaaknummer: SXM201801080- Lar 102/2018
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiseres],
wonende te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN HET LAND SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 6 juli 2018 waarin verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf, heeft afgewezen.

2.Het verloop van de procedure

Met een op 16 augustus 2018 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Op 20 september 2018 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 april 2019. Eiseres is bij haar gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1
De volgende feiten staan vast.
- Eiseres heeft de Colombiaanse nationaliteit.
- Op 13 december 2010 heeft eiseres een aanvraag gedaan om een vergunning tot tijdelijk verblijf op basis van het Brooks-Tower Akkoord (hierna: BTA).
- Op 13 juni 2011 heeft eiseres een voorwaardelijk sepot gekregen. Blijkens deze sepotbeslissing wordt de strafzaak tegen eiseres betreffende een overtreding van artikel 236 van het Wetboek van Strafrecht, niet vervolgd onder de voorwaarde dat eiseres een boete betaalt van $ 300,-. Blijkens een bewijs van betaling heeft eiseres op 13 juni 2011 het bedrag betaald. Het paspoort is in beslag genomen.
- Op 5 oktober 2017 is eiseres aangehouden omdat zij er van werd verdacht de Landsverordening Toelating en Uitzetting te hebben overtreden. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding was verdachte/eiseres toen in het bezit van een Colombiaans paspoort, geldig van 31 mei 2014 tot 30 mei 2024. Blijkens het proces-verbaal bij voorgeleiding heeft verdachte/eiseres toen verklaard dat zij al 14 jaar in Sint Maarten woont en nooit verblijfsdocumenten heeft gehad.
- Eiseres is op vrije voeten gesteld en kreeg op 6 oktober 2017 met het oog op haar verwijdering een meldplicht opgelegd. Tegen deze meldplicht heeft eiseres bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij beslissing van 27 februari 2018 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de meldplicht in stand blijft, omdat eiseres ten tijde van haar aanhouding niet over een vergunning tot tijdelijk verblijf beschikte en ook geen redelijk uitzicht had op het verkrijgen daarvan. Volgens verweerder was de BTA-aanvraag van eiseres namelijk in 2012 komen te vervallen en heeft zij nadien geen nieuwe aanvraag meer ingediend. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
- Bij beslissing van 15 maart 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres, heeft dit Gerecht de meldplicht geschorst totdat op het daartegen gerichte beroep zal zijn beslist. Daarbij is overwogen dat het standpunt van verweerder, dat op de BTA-aanvraag van verzoekster niet beslist hoefde te worden, onjuist is en dat verweerder het in de hand heeft alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van eiseres uit 2010 en dat verweerder dan desgewenst wederom een aanzegging aan eiseres kan doen om het land te verlaten. Het tegen de meldplicht ingestelde beroep is bij uitspraak van 22 oktober 2018 gegrond verklaard, waarbij het Gerecht de meldplicht heeft herroepen.
- Bij beslissing van 6 juli 2018 heeft verweerder de BTA-aanvraag van eiseres afgewezen.
- Eiseres heeft op 5 juli 2018 een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinshereniging/-vorming.
3.2
Verweerder stelt dat de aanvraag om een BTA-vergunning op goede gronden is afgewezen. Verweerder wijst er allereerst op dat de BTA-aanvraag die eiseres in 2010 heeft ingediend, een eerste aanvraag is, niet een aanvraag om
verlengingvan een verblijfstitel. Verweerder stelt dat niet is gebleken dat eiseres is ingereisd vóór 31 december 2001. Dat betekent dat eiseres valt in Categorie II van het BTA-project. Eiseres had daarom een werkgever moeten hebben die voor haar garant stond. Dat is niet het geval. Nadat was besloten, in januari 2011, om het BTA-project stop te zetten, is aan eenieder een kans gegeven, in juli 2011, om een onvolledige aanvraag te completeren. Eiseres heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Verweerder stelt voorts dat, voor zover moet worden aangenomen dat eiseres al wel vóór 31 december 2001 in Sint Maarten was, zij niet heeft aangetoond dat zij sinds 31 december 2001 onafgebroken in Sint Maarten heeft gewoond en gewerkt. Aldus heeft zij niet voldaan aan de hoofdcriteria voor het verkrijgen van een BTA-vergunning. Evenmin heeft eiseres ooit eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf gevraagd, zoals het Brooks Tower Akkoord vereist.
Verweerder maakt bezwaar tegen de late indiening door eiseres van aanvullende producties.
Verweerder stelt dat eiseres geen belang meer heeft bij deze procedure, omdat zij inmiddels een nieuwe aanvraag heeft ingediend om een v.t.t.v.
3.3
Eiseres stelt dat zij Sint Maarten binnen is gekomen op 28 oktober 2001 en hier sindsdien onafgebroken heeft verbleven. Gemachtigde wijst in dat verband op rechtsoverweging 4.6 van de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening van 15 maart 2018. Zij stelt daarom te vallen in Categorie I van het Brooks Tower akkoord en zij stelt dat haar aanvraag in 2010 compleet was. Ter zitting heeft eiseres aan haar beroep toegevoegd dat verweerder haar dossier heeft kwijtgeraakt. Eiseres stelt voorts dat de voorwaarde, in het kader van het BTA-akkoord, dat een aanvrager eerder een vergunning tot verblijf moet hebben gehad of aangevraagd, nooit is nageleefd.
3.4
Het Gerecht overweegt als volgt.
3.4.1
Anders dan verweerder betoogt, heeft eiseres wel degelijk belang bij deze procedure. De enkele omstandigheid dat zij een nieuwe aanvraag heeft ingediend, maakt niet dat het belang bij een oordeel over de BTA-aanvraag uit 2010 is komen te vervallen. Daar komt bij dat op de nieuwe aanvraag nog helemaal niet is beslist. Ook dat draagt bij aan het belang voor eiseres bij een oordeel over de BTA-aanvraag.
3.4.2
Eiseres heeft op 11 en 12 april aanvullende producties ingediend bij het Gerecht. Met verweerder stelt het Gerecht vast dat eiseres deze stukken te laat heeft ingediend. In de uitnodiging voor de zitting aan de gemachtigde van eiseres, heeft de griffier er op gewezen dat partijen tot zeven dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Nu het hier enkele eenvoudige producties betreft die deels al bij partijen en het Gerecht bekend waren en verweerder niet heeft gesteld door de late indiening te zijn benadeeld, zal het Gerecht aan de te late indiening van deze stukken geen gevolgen verbinden.
3.4.3
Niet in geschil is dat eiseres, voordat zij in 2010 een BTA-aanvraag deed, niet eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft gehad of heeft aangevraagd. Daarmee staat vast dat aan een van de voorwaarden voor het krijgen van een Categorie I BTA-vergunning, niet is voldaan. Ook hier heeft eiseres pas op de zitting, en dus te laat, een nieuwe stelling ingenomen, namelijk dat deze voorwaarden in de praktijk niet werd nageleefd. Voor zover zij daarmee een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen doen, moet het bij gebrek aan onderbouwing falen.
3.4.4
Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder terecht aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de voorwaarde dat zij sinds 31 december 2001 onafgebroken in Sint Maarten heeft gewoond en gewerkt. De stelling van eiseres ter zitting dat zij alle documenten ter onderbouwing van haar BTA-aanvraag al bij haar aanvraag heeft ingeleverd, maar dat verweerder deze stukken heeft kwijtgeraakt, is naar het oordeel van het Gerecht veel te laat ingebracht. Het zou in strijd zijn met de goede procesorde om deze stelling mee te nemen in de beoordeling. Aan het meenemen hiervan in de beoordeling staat ook in de weg dat eiseres haar stelling op geen enkele manier heeft onderbouwd. Ter zitting heeft eiseres weliswaar naar de stukken van het dossier verwezen, maar daarin is geen onderbouwing van deze stelling te vinden. Het valt vooral op dat eiseres op de hoorzitting, wat de gelegenheid bij uitstek was om het naar voren te brengen, niet heeft gesteld dat zij de vereiste stukken voor de BTA-aanvraag al (lang) had ingediend maar dat verweerder deze heeft kwijtgeraakt. Nu eiseres deze stelling veel te laat heeft ingebracht en bovendien nog geen begin van bewijs van de juistheid ervan heeft ingebracht, ziet het Gerecht geen aanleiding om in te gaan op het verzoek van eiseres om getuigen te horen, nog daargelaten dat ook dit verzoek zonder concrete onderbouwing is gebleven.
3.4.5
Volledigheidshalve overweegt het Gerecht dat, anders dan de gemachtigde van eiseres kennelijk meent, in rechtsoverweging 4.6 van de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening, niets staat over de vraag of eiseres sinds 31 december 2001 onafgebroken in Sint Maarten heeft gewoond en gewerkt.
3.4.6
De gemachtigde van eiseres heeft nog wel opgesomd welke stukken eiseres recentelijk heeft vergaard en ingeleverd. Daarbij zaten echter niet stukken die aantonen dat zij sinds 31 december 2001 onafgebroken in Sint Maarten heeft gewoond en gewerkt. Deze opsomming is daarom voor de BTA-aanvraag niet relevant.
3.4.7
het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand kan blijven. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen grond.

4.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 26 april 2019.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.