ECLI:NL:OGEAM:2019:77

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201900288-GAZ 4/2019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot niet-ontvankelijkheid van ambtenaar tegen het Land Sint Maarten en de Minister van Justitie

In deze zaak heeft het Gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten op 17 april 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot een voorlopige voorziening van een ambtenaar, die sinds 15 oktober 1993 werkzaam is als gevangenbewaarder. De ambtenaar heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de stopzetting van zijn salaris, maar er bleek geen schriftelijk besluit te zijn over deze stopzetting. De ambtenaar heeft in zijn verzoek zowel de Minister van Justitie als het openbare rechtspersoon Het Land Sint Maarten als verweerders aangeduid, maar het Gerecht oordeelde dat de Gouverneur het bevoegde gezag is volgens de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.

Het Gerecht heeft het verzoek tegen het Land Sint Maarten niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft besloten om de niet-ontvankelijkheid van het verzoek tegen de Minister van Justitie vooralsnog achterwege te laten. Dit was gebaseerd op de onduidelijkheid voor de verzoeker over wie de juiste verweerder was, aangezien er geen schriftelijk besluit was. Desondanks oordeelde het Gerecht dat er geen spoedeisend belang was voor de verzoeker, omdat hij al 15 maanden geen salaris had ontvangen en zijn stelling dat zijn geld op was, onvoldoende was om een spoedeisend belang aan te tonen.

Uiteindelijk heeft het Gerecht het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door rechter C.W.M. Giesen en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM201900288- GAZ 4/2019
Uitspraakdatum: 17 april 2019
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot een beslissing bij voorraad van:
(verzoeker),
wonende te Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: dhr. W.J. MARIA
tegen
1. DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN HET LAND SINT MAARTEN,
2. HET OPENBARE RECHTSPERSOON HET LAND SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerders,
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld.

1.Aanduiding bestreden beschikking

Het besluit van verweerder tot stopzetting van het salaris van verzoeker.

2.Procesverloop

Op 28 februari 2019 is namens verzoeker ter griffie van het Gerecht in ambtenarenzaken een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is geregistreerd onder nummer SXM201900205.
Op diezelfde dag is namens verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Mondelinge behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 april 2019. Klager is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is de heer R. Richardson, beleidsmedewerker bij Ministerie van Justitie verschenen bijgestaan door gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
Beslissing is bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1
Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij als ambtenaar sinds 15 oktober 1993 werkzaam is als gevangenbewaarder. Blijkens de toelichting in het bezwaarschrift en het verzoekschrift, verzet verzoeker zich tegen een beslissing tot stopzetting van zijn salaris. Een daadwerkelijk schriftelijk besluit heeft verzoeker niet kunnen overleggen (en bestaat mogelijk niet), maar verzoeker stelt dat de laatste keer dat hij salaris heeft ontvangen in november 2017 was.
3.2
Verzoeker heeft zowel in het bezwaarschrift als in het verzoekschrift als verweerders aangeduid de Minister van Justitie van het land Sint Maarten en de openbare rechtspersoon Het Land Sint Maarten. Dat is niet juist. Het bevoegd gezag is immers de Gouverneur, zoals blijkt uit artikel 4 sub b onder i van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, dat, voor zover hier relevant, luidt als volgt:
“Voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften wordt verstaan onder:
a. (…)
b. het bevoegde gezag:
i. de Gouverneur voor wat betreft de ambtenaren in dienst van het Land (…)”
3.3
Voor zover het verzoek zich richt tegen het Land Sint Maarten, is het daarom niet-ontvankelijk.
3.4
Ook de Minister van Justitie is, zoals uit de hier aangehaalde bepaling blijkt, niet de juiste verwerende partij. Het Gerecht ziet echter aanleiding om niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek voor zover dat zich richt tegen de Minister van Justitie, vooralsnog achterwege te laten. Hierbij is van belang dat het voor verzoeker onduidelijk is wie de verweerder is, aangezien er geen besluit op papier lijkt te staan en voorts, dat het niet bevreemdt dat verzoeker de Minister van Justitie in dit geding heeft betrokken. De Landsbesluiten betreffende ambtenaren worden immers niet alleen door de Gouverneur ondertekend, maar ook door een of meer Ministers. Dat verzoeker voor de Minister van Justitie heeft gekozen, is gelet op zijn (voormalige) functie als gevangenbewaarder niet verwonderlijk. Verweerder heeft kennelijk in dezelfde lijn geredeneerd, omdat verweerder slechts voor niet-ontvankelijkverklaring heeft gepleit voor zover het verzoek zich richt tegen het Land Sint Maarten. Dit gebrek moet daarom in de bodemprocedure worden hersteld.
3.5
Het voorgaande betekent niet dat het alsnog tot een inhoudelijke behandeling komt van de door verzoeker naar voren gebrachte bezwaren. Het Gerecht oordeelt namelijk dat niet is gebleken dat er een spoedeisend belang is aan de kan van verzoeker. Daartoe overweegt het Gerecht het volgende.
3.6
Uit de stukken volgt dat verzoeker in november 2017 voor het laatst zijn salaris heeft ontvangen. Verzoeker heeft zich eind februari 2019 tot het Gerecht gewend met zijn verzoek. Naar het oordeel van het Gerecht is het niet aannemelijk dat bij verzoeker thans een spoedeisend belang is ontstaan, waar hij al 15 maanden geen salaris heeft ontvangen. De enkele stelling van verzoeker dat zijn geld nu op is, is hiervoor onvoldoende verklaring.
3.7
Het voorgaande betekent dat het verzoek, voor zover gericht tegen de Minister van Justitie, niet-ontvankelijk is omdat niet is gebleken van een spoedeisend belang. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.
4.
De beslissing.
Het Gerecht in ambtenarenzaken:
verklaart het verzoek niet- ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 17 april 2019.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk. Zie Hoofdstuk II van de Regeling Ambtenarenrechtspraak.