ECLI:NL:OGEAM:2019:75

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201801514- Lar 152/2018
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG) op basis van strafrechtelijke verdenkingen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 15 april 2019 uitspraak gedaan in het geding tussen klager, vertegenwoordigd door mr. S.R. Bommel, en de Minister van Justitie, vertegenwoordigd door mr. A.A. Kraaijeveld. Klager had een aanvraag ingediend voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG), welke door de Minister op 19 november 2018 was afgewezen. Klager stelde dat alleen onherroepelijke veroordelingen meegewogen mochten worden bij de beoordeling van de VOG-aanvraag, en dat de verdenkingen tegen hem niet relevant waren. Hij had de VOG nodig voor zijn functie in een begrafenisonderneming en betoogde dat hij geen gevaar voor de samenleving vormde.

Het Gerecht oordeelde dat de Minister zich niet hoefde te beperken tot onherroepelijke veroordelingen en dat ook strafrechtelijke verdenkingen meegewogen mochten worden. De wetgeving, specifiek artikel 23 van de Landsverordening VOG, staat dit toe. Het Gerecht concludeerde dat de verdenkingen van mensenhandel, wederrechtelijke vrijheidsberoving, mensensmokkel en illegale tewerkstelling een belemmering vormden voor de uitvoering van de functie waarvoor de VOG was aangevraagd. Klager's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de vergelijkbare zaak niet gelijkwaardig was aan de zijn.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor de Minister om ook niet-veroordeelde strafrechtelijke verdenkingen mee te wegen bij de beoordeling van een VOG-aanvraag, en de maatschappelijke functie van de VOG in het waarborgen van betrouwbaarheid in ondernemingen.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 15 april 2019 Zaaknummer: SXM201801514- Lar 152/2018
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
(klager),
wonende te Sint Maarten,
klager,
gemachtigde: mr. S.R. Bommel,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
gevestigd te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 19 november 2018 waarin verweerder de aanvraag van klager om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) heeft afgewezen.

2.Het verloop van de procedure

Met een op 3 december 2018 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend klaagschrift (met producties) heeft klager tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Op 8 januari 2019 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 maart 2019. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1
De volgende feiten staan vast.
- Bij uitspraak van 22 oktober 2018 (kenmerk SXM201800824)heeft het Gerecht het beroep van klager tegen de beslissing van verweerder van 29 mei 2018 om hem geen VOG te geven, gegrond verklaard. In die uitspraak heeft het Gerecht onder meer overwogen:
“Het Gerecht stelt vast dat het bestreden besluit zich beperkt tot de vaststelling dat klager verdachte is en dat de vermeende strafbare gedragingen zouden zijn gepleegd in klagers hoedanigheid als ondernemer. In het bestreden besluit wordt geen melding gemaakt van het doel waarvoor klager de verklaring omtrent het gedrag heeft aangevraagd. Evenmin wordt er in het besluit melding gemaakt van de bescheiden waar verweerder acht op heeft geslagen bij de beoordeling. Tot slot wordt ook de aard van de verdenking in het bestreden besluit niet vermeld. Al met al is aldus uit het bestreden besluit niet op te maken waarom verweerder meent dat sprake is van een verdenking jegens klager die relevant is voor het doel waarvoor klager de VOG heeft gevraagd.”
- Klager is verdachte in een lopend strafrechtelijk onderzoek dat ziet op mensenhandel, wederrechtelijke vrijheidsberoving, mensensmokkel en illegale tewerkstelling, gepleegd in zijn hoedanigheid van ondernemer.
3.2
Standpunten van partijen
Klager stelt dat alleen onherroepelijke veroordelingen kunnen meewegen bij de vraag of een VOG kan worden afgegeven. Verweerder heeft daarom ten onrechte de verdenking jegens klager meegewogen. Voorts wijst klager er op dat een VOG slechts kan worden geweigerd indien het betreffende strafbare feit, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het doel waarvoor de VOG is gevraagd. Klager heeft de VOG nodig om van de Franse autoriteiten een vergunning te krijgen voor de begrafenisondernemer die hij (mede) leidt. Klager stelt dat niet blijkt dat hij een gevaar vormt voor de samenleving wanneer hij zijn functie bij de begrafenisonderneming uitoefent. Ter zitting heeft klager hier aan toegevoegd dat de medewerkers van de begrafenisonderneming op straat komen te staan indien klager de VOG niet krijgt. Verweerder had deze belangen moeten meewegen. Ook heeft klager zich ter zitting op het gelijkheidsbeginsel beroepen onder verwijzing naar een zaak betreffende (A).
Verweerder handhaaft het in het bestreden besluit ingenomen standpunt.
3.3
Regelgeving
Artikel 23 van de Landsverordening houdende bepalingen betreffende de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag (hierna: de LV VOG), luidt voor zover hier relevant, als volgt:
1. De minister mag bij zijn onderzoek uitsluitend acht slaan op:
1. de uittreksels uit de strafregisters, die hem ten aanzien van de betrokkene verstrekt worden;
2. gegevens ontleend aan de registers van de politie in de tegenwoordige of in de vroegere woonplaatsen of verblijfplaatsen van betrokkene;
3. andere schriftelijke bescheiden, welke hem in verband met de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag ter beschikking zijn gesteld.
2. Indien ten aanzien van betrokkenen geen strafblad in de strafregisters voorkomt, let de minister bij zijn onderzoek niet op feiten en gedragingen, vermeld in andere registers en bescheiden, indien sinds de dag, waarop deze zijn voorgevallen, meer dan vier jaren zijn verlopen.
3.4
Het Gerecht overweegt als volgt.
3.4.1
De stelling van klager dat verweerder slechts acht mag slaan op onherroepelijk veroordelingen, is onjuist. Klager heeft deze stelling ook in de eerdere hierboven aangehaalde procedure naar voren gebracht. In de betreffende uitspraak heeft het Gerecht al overwogen dat uit artikel 23 van de LV VOG blijkt dat ook andere bescheiden in de beoordeling mogen worden betrokken. Het Gerecht wijst, nogmaals, op de opsomming in het eerste lid van genoemd artikel 23, waarin met zoveel woorden is vermeld dat verweerder behalve op de strafregisters ook acht mag slaan op, kort gezegd, politieregisters en overige relevante bescheiden. Het tweede lid van artikel 23 van de LV VOG beperkt dit enigszins: wanneer er geen strafblad is mogen de gegevens in politieregisters en in de overige relevante bescheiden slechts meewegen wanneer deze minder dan vier jaar oud zijn. Aldus blijkt uit de tekst van de LV VOG zonder meer dat verweerder zich niet hoeft te beperken tot onherroepelijke veroordelingen en ook de strafrechtelijke verdenking tegen klager mag meewegen.
3.4.2
Het doel waarvoor klager de VOG heeft gevraagd betreft zijn rol in de voortzetting van een onderneming, te weten een begrafenisonderneming. Met het betoog van klager dat hij geen gevaar vormt voor de samenleving, miskent hij dat bij en aanvraag van een VOG ter beoordeling ligt of (de verdenking van) het strafbare feit op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien gepleegd en indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van het werk waarvoor de verklaring wordt gevraagd, zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat. De VOG heeft naar de samenleving een functie, omdat zo derden, bijvoorbeeld opdrachtgevers, kunnen weten of zij met een betrouwbare ondernemer in zee gaan. In het licht van dit beoordelingskader heeft verweerder, naar het oordeel van het Gerecht, kunnen oordelen dat het doel waarvoor klager de VOG heeft gevraagd in de weg staat aan verlening daarvan. Daarbij is van belang dat de verdenking van mensenhandel, wederrechtelijke vrijheidsberoving, mensensmokkel en illegale tewerkstelling, een belemmering vormt voor de uitvoering van het (mede) leiding geven aan een begrafenisonderneming, reeds omdat ook in die onderneming van illegale tewerkstelling sprake kan zijn.
3.4.3
Het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel kan aan het voorgaande niet afdoen. In de eerste plaats is daarbij van belang dat dit beroep pas op de zitting naar voren is gebracht, zodat het voor verweerder lastig is hier adequaat op te reageren en ook voor het Gerecht onvoldoende informatie beschikbaar is voor een goede beoordeling ervan. Voor zover kan worden afgegaan op hetgeen over de gesteld vergelijkbare zaak ter zitting is gezegd, is deze naar het oordeel van het Gerecht niet gelijk, reeds omdat de verdenking of veroordeling in de genoemde zaak van een heel andere aard was.
3.4.4
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 15 april 2019.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open (artikel 28, lid 3, Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaring omtrent gedrag)