ECLI:NL:OGEAM:2019:75
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG) op basis van strafrechtelijke verdenkingen
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 15 april 2019 uitspraak gedaan in het geding tussen klager, vertegenwoordigd door mr. S.R. Bommel, en de Minister van Justitie, vertegenwoordigd door mr. A.A. Kraaijeveld. Klager had een aanvraag ingediend voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG), welke door de Minister op 19 november 2018 was afgewezen. Klager stelde dat alleen onherroepelijke veroordelingen meegewogen mochten worden bij de beoordeling van de VOG-aanvraag, en dat de verdenkingen tegen hem niet relevant waren. Hij had de VOG nodig voor zijn functie in een begrafenisonderneming en betoogde dat hij geen gevaar voor de samenleving vormde.
Het Gerecht oordeelde dat de Minister zich niet hoefde te beperken tot onherroepelijke veroordelingen en dat ook strafrechtelijke verdenkingen meegewogen mochten worden. De wetgeving, specifiek artikel 23 van de Landsverordening VOG, staat dit toe. Het Gerecht concludeerde dat de verdenkingen van mensenhandel, wederrechtelijke vrijheidsberoving, mensensmokkel en illegale tewerkstelling een belemmering vormden voor de uitvoering van de functie waarvoor de VOG was aangevraagd. Klager's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de vergelijkbare zaak niet gelijkwaardig was aan de zijn.
Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor de Minister om ook niet-veroordeelde strafrechtelijke verdenkingen mee te wegen bij de beoordeling van een VOG-aanvraag, en de maatschappelijke functie van de VOG in het waarborgen van betrouwbaarheid in ondernemingen.