3.3.1Toepasselijke regelgeving
Artikel 28 van de Paspoortwet luidt als volgt:
1. De in artikel 26 bedoelde autoriteit verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
2. De aanvrager kan worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
3. De aanvrager dient persoonlijk voor de bovenbedoelde autoriteit te verschijnen, tenzij zulks om zwaarwegende redenen niet van hem kan worden gevergd en de betreffende autoriteit van oordeel is dat op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit, de nationaliteit en de verblijfstitel van de aanvrager.
In artikel 50 van de Paspoortuitvoeringsregeling Caribische landen is het volgende bepaald met betrekking tot de beslissing op de aanvraag en vastlegging van de gegevens in het reisdocumentenstation:
1. Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 49 wordt niet in behandeling genomen. (…)
Artikel 9 van de Paspoortuitvoeringsregeling Caribische landen bepaalt, voor zover hier van belang, over de vaststelling van het Nederlanderschap:
1. Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt gebruik gemaakt van het door de aanvrager overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de gegevens die:
a. over de aanvrager in de basisadministratie zijn opgenomen, indien de aanvraag wordt gedaan bij een aangewezen autoriteit als bedoeld in artikel 7;
b. door de aanvrager bij de aanvraag zijn verstrekt.
2. (…)
3. (…)
4. Indien onzekerheid blijft bestaan over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
3.3.2Uit lid 4 van het hierboven weergegeven artikel 9 van de PUCar, volgt dat er, ondanks het overleggen van een Nederlands reisdocument en gegevens uit de basisadministratie onzekerheid kan blijven bestaan over het Nederlanderschap. De stelling van eiser dat verweerder zijn paspoortaanvraag in behandeling heeft moeten nemen reeds omdat hij zowel zijn reisdocument (lees: zijn verlopen paspoort) als zijn geboorteakte heeft overgelegd, is dan ook onjuist.