“1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
(…)
h. de vreemdeling die de leeftijd van vijf en zestig jaar heeft bereikt en gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
2. (…)
3. De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
4. Zij weigert de bevestiging indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.”
Dit artikel is uitgewerkt in de Handleiding op de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten. Hierin staat, voor zover hier relevant, het volgende:
De in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h bedoelde vreemdeling, die de optieverklaring in Sint Maarten aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief aan een aantal voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden is dat er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk.
De optieverklaring wordt dus niet bevestigd als op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Dit is een imperatieve weigeringsgrond. De Gouverneur heeft geen beleidsvrijheid. Dit volgt uit de tekst van de wet. Bij de beoordeling of ernstige vermoedens bestaan, hanteert de Gouverneur, om redenen van rechtszekerheid en gelijke behandeling, dezelfde normen als bij naturalisatie (…)Dit betekent dat de Gouverneur de richtlijnen zoals deze beschreven staan bij artikel 9, eerste lid, onder a RWN moet volgen. Om ongelijkheid tussen de verschillende landen van het Koninkrijk te voorkomen is het van belang dat de normen ook strikt worden toegepast.(…)
In die bij artikel 9, eerste lid, onder a van de RWN gegeven toelichting staat, voor zover hier relevant, dat de optie wordt geweigerd, als in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd (zie paragraaf 4). Daarbij geldt dat iedere vermogenssanctie (waaronder een transactie) van Naf. 1.000,– leidt tot weigering van optie. Daarbij is niet van belang of het misdrijf aan de strafrechter is voorgelegd en door een strafrechter bewezen is verklaard. Een misdrijf is ook relevant, als het misdrijf (buiten de strafrechter om) is afgesloten met bijvoorbeeld een transactie Evenmin is relevant waar het misdrijf is gepleegd. Ook in het buitenland gepleegde misdrijven tellen mee.
De optie wordt geweigerd als er binnen vier jaren (welke termijn met ingang van 1 mei 2018 naar vijf jaar is gegaan) voor de indiening van het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop zo’n sanctie is opgelegd. Daarbij is niet van belang of de sanctie voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd. Voor wat betreft het aangaan van een transactie melden de Richtlijnen voorts onder meer dat de transactie formeel weliswaar geen erkenning door de verdachte inhoudt dat hij het strafbare feit heeft gepleegd – en de mogelijkheid dus aanwezig is dat de verdachte het feit ter zake waarvan verdenking is gerezen niet heeft gepleegd en slechts ingaat op het transactievoorstel om van de zaak af te zijn, bijvoorbeeld om het openbaar terechtstaan, het opmaken van een strafblad, de civielrechtelijke bewijspositie van de veroordeelde en onzekerheid over de uitkomst van het strafgeding te voorkomen – maar dat voor iedere transactie de vrijwillige instemming van de verdachte met de transactie essentieel is. Het prijsgeven van rechtsbescherming door de strafrechter en de mogelijkheid van vrijspraak of lagere strafoplegging, geschiedt vrijwillig. Bovendien gaat het in naturalisatiezaken om relatief hoge bedragen (Naf. 1.000,– of meer, dan wel ingeval van herhaalde misdrijven Naf. 500,–) dat voorshands niet kan worden aangenomen dat de vreemdeling (telkenmale) onschuldig transigeert om van de zaak af te zijn.
Over de vierjaartermijn, melden de Richtlijnen, voor zover hier relevant, dat niet wordt gekeken naar de datum waarop het misdrijf heeft plaatsgevonden, maar naar de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het afleggen van de optieverklaring. De Richtlijnen vermelden: “Een stelsel dat uitgaat van de datum waarop het misdrijf heeft plaatsgevonden, is niet wenselijk. Een nadelig gevolg daarvan zou zijn dat een misdrijf dat eerst geruime tijd na dato aan het licht komt, niet kan leiden tot het weigeren van de Nederlandse nationaliteit.” En “Voor zover het tussen de pleegdatum en de datum van veroordeling verstreken tijdsverloop relevant is te achten, zal dat in de strafmaat tot uitdrukking worden gebracht. Voorts doet een stelsel dat uitgaat van de pleegdatum geen recht aan de gedachte dat van daadwerkelijke rehabilitatie geen sprake kan zijn, zolang de vreemdeling nog strafvervolging of de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel boven het hoofd hangt.”