ECLI:NL:OGEAM:2019:71

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201801006
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het gelijkheidsbeginsel in vreemdelingenrechtelijke zaak afgewezen

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Sint Maarten, beroep ingesteld tegen de beschikking van de Minister van Justitie, waarin zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (v.t.t.v.) werd afgewezen. Eiser, die in 2009 Sint Maarten is ingereisd zonder verblijfsvergunning, had eerder een aanvraag ingediend die door de minister was afgewezen. Eiser is in 2016 aangehouden wegens overtreding van de Opiumlandsverordening en is vervolgens ongewenst verklaard voor een periode van drie jaar. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat zijn echtgenote medische zorg nodig heeft en dat hij gediscrimineerd wordt op basis van zijn Jamaicaanse nationaliteit. Hij deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwees naar een vergelijkbare zaak van een andere eiser, (Z), die wel een verblijfsvergunning had gekregen.

Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de omstandigheden van eiser niet vergelijkbaar zijn met die van (Z). De rechter oordeelde dat de medische situatie van de echtgenote van eiser niet kan worden vergeleken met de zorg die een zeer jong kind nodig heeft. Het Gerecht concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt door zijn eerdere strafbare feiten en illegale verblijf. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 11 maart 2019.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 11 maart 2019 Zaaknummer: SXM201801006
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
(X),
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. B. BROOKS,
tegen
MINISTER VAN JUSTITIE,
zetelend te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 19 juni 2018, waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 4 augustus 2017 ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

Met een op 30 juli 2018 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Op 15 november 2018 heeft verweerder een verweerschrift (met productie) ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 februari 2019. Eiser is bij zijn gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Voorts is verschenen mevrouw (Y).
Uitspraak is bepaald op 11 maart 2019.

3.De beoordeling

3.1
De volgende feiten staan vast.
  • Eiser is in 2009 Sint Maarten ingereisd. Hij heeft bij of kort na zijn inreis, geen verblijfsvergunning aangevraagd.
  • Eiser heeft op 16 november 2016 een aanvraag ingediend om een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: v.t.t.v.). Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen bij beschikking van 4 augustus 2017. Eiser heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift is een hoorzitting gehouden op 13 maart 2018. Vervolgens heeft verweerder de in de aanhef genoemde beschikking genomen.
  • Eiser is aangehouden wegens overtreding van de Opiumlandsverordening op 22 april 2016.
  • Bij beschikking van 25 april 2016 heeft verweerder een verwijderingsbeschikking gemaakt ten aanzien van eiser en hem ongewenst verklaard voor een periode van drie jaar. Eiser is vervolgens uitgezet op 27 april 2016.
  • Op 17 mei 2016 is eiser in Jamaica getrouwd met mevrouw (Y), die woonachtig is op Sint Maarten en de Nederlandse nationaliteit heeft.
3.2
Standpunten van partijen
3.2.2
Eiser wijst er op dat zijn vrouw medische problemen heeft en dat zij zijn steun nodig heeft. Mede in dat verband doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar de zaak van (Z). Uit de door eiser overgelegde stukken over (Z) blijkt dat hij was gehuwd met een Nederlandse en samen met haar een kind had. Hij was kostwinner en belast met de opvang van het kind. Hij deed een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Hij had een baan sinds 2006. Hij is gescheiden in augustus 2014. Ook (Z) was uit Sint Maarten verwijderd en had een terugkeerverbod voor de duur van drie jaar gekregen. Hij kreeg niettemin bij terugkeer binnen de drie jaar, toch een verblijfsvergunning. Eiser stelt dat hij wordt gediscrimineerd omdat hij van Jamaicaanse nationaliteit is. Eiser verwijst voorts naar de toetsingscriteria in het Boultif –arrest.
Eiser stelt voorts dat het hebben van een joint niet als een inbreuk op de openbare orde kan worden gekwalificeerd. In dat verband wijst hij op het gedoogbeleid in Sint Maarten, dat er op neerkomt dat niet wordt vervolgd indien het bezit van drugs slechts voor eigen gebruik is.
3.2.3
Verweerder stelt zich blijkens de bestreden beschikking op het standpunt dat aan eiser geen verblijf toekomt. Eiser heeft eerst ongeveer zeven jaar illegaal in Sint Maarten verbleven, hij is vervolgens opgepakt en heeft een geldboete gekregen wegens overtreding van de Opiumlandsverordening en is vervolgens uit Sint Maarten verwijderd. Het illegaal verblijf en de overtreding van de Opiumlandsverordening maken dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit staat aan aanvaarding van zijn verblijf in de weg en weegt zwaarder dan de ziekte van de echtgenote van eiser. Eisers echtgenote kan hulp van anderen dan eiser krijgen. Verweerder erkent dat er overeenkomsten zijn tussen de situatie van eiser en die van (Z), maar wijst ook op de verschillen tussen beide zaken: (Z) had geen strafblad en hij had in zijn eentje de zorg over een minderjarig kind van Nederlandse nationaliteit. Dat laatste was de reden om hem een verblijfsvergunning te geven. Verweerder weerspreekt met klem dat sprake is van discriminatie op grond van nationaliteit. Verweerder meent dat eiser niet kan volstaan met het enkel noemen van een uitspraak, zonder toe te lichten waarom deze relevant is voor eiser.
3.4
Het Gerecht overweegt als volgt.
3.4.1
Op grond van artikel 9 van de Landsverordening toelating en uitzetting kan verweerder de aanvraag om een v.t.t.v. afwijzen met het ook op de openbare orde. Vaststaat dat eiser bij beschikking van 25 april 2016 ongewenst is verklaard en een terugkeerverbod heeft gekregen voor een periode van drie jaar. Dit terugkeerverbod geldt dus tot 25 april 2019. De verwijderingsbeschikking heeft eiser niet aangevochten, zodat deze in rechte vast staat. Hiermee staat voor het Gerecht vast dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. De vraag of het hebben van een joint al dan niet als een inbreuk op de openbare ordemoet worden beschouwd, kan daarom nu niet aan de orde worden gesteld. Verweerder heeft zijn besluit op de in rechte onaantastbaar geworden beschikking van de ongewenstverklaring mogen baseren.
3.4.2
De vraag die nu aan de orde is, is of sprake is van zodanige omstandigheden dat verweerder, in weerwil van deze ongewenst verklaring, aan eiser toch een verblijfsvergunning had moeten geven. Eiser heeft daartoe in wezen maar één grond aangevoerd: schending van het gelijkheidsbeginsel. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder dit beroep op het gelijkheidsbeginsel afdoende weerlegd. Eiser heeft terecht gesteld dat (Z), anders dan verweerder stelt, geen strafblad had, maar dat neemt niet weg dat in het geval van (Z) de verblijfsvergunning is verleend wegens zijn bijzondere gezinssituatie, te weten dat hij in zijn eentje de zorg had voor een nog zeer jong kind. Dat hij formeel nog gehuwd was, zoals eiser stelt, doet daar niet aan af. Hiermee is de zaak (Z) wezenlijk anders dan die van eiser. De omstandigheid dat de echtgenote van eiser medische zorg nodig heeft, laat zich immers niet vergelijken met de zorg die een zeer jong kind nodig heeft.
3.4.3
Eiser stelt voorts dat sprake is van discriminatie van Jamaicanen. Meer specifiek stelt hij dat Chinezen en Indiërs zelden een procedure in een vreemdelingenzaak hoeven voeren.
3.4.4
Naar het oordeel van het Gerecht moet dit betoog falen, reeds bij gebrek aan een deugdelijke toelichting. Deze stelling van eiser is immers pas relevant indien zou blijken dat Chinezen en Indiërs die in vergelijkbare omstandigheden verkeren als eiser, wel verblijfsvergunningen zouden krijgen. Eiser heeft het echter gelaten bij deze enkele stelling.
3.4.5
Ook het beroep dat eiser doet op het arrest Boultif is zonder nadere toelichting gebleven en moet reeds daarom falen.
3.4.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 11 maart 2019.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.