In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Sint Maarten, beroep ingesteld tegen de beschikking van de Minister van Justitie, waarin zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (v.t.t.v.) werd afgewezen. Eiser, die in 2009 Sint Maarten is ingereisd zonder verblijfsvergunning, had eerder een aanvraag ingediend die door de minister was afgewezen. Eiser is in 2016 aangehouden wegens overtreding van de Opiumlandsverordening en is vervolgens ongewenst verklaard voor een periode van drie jaar. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat zijn echtgenote medische zorg nodig heeft en dat hij gediscrimineerd wordt op basis van zijn Jamaicaanse nationaliteit. Hij deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwees naar een vergelijkbare zaak van een andere eiser, (Z), die wel een verblijfsvergunning had gekregen.
Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de omstandigheden van eiser niet vergelijkbaar zijn met die van (Z). De rechter oordeelde dat de medische situatie van de echtgenote van eiser niet kan worden vergeleken met de zorg die een zeer jong kind nodig heeft. Het Gerecht concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt door zijn eerdere strafbare feiten en illegale verblijf. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 11 maart 2019.