ECLI:NL:OGEAM:2019:64

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
7 januari 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
SXM201600127- Lar116/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielverzoek en motivering van de afwijzing door de Minister van Justitie

In deze zaak gaat het om een asielverzoek van eiser, die op 28 maart 2015 Sint Maarten is binnengekomen zonder zich bij de autoriteiten te melden. Eiser heeft illegaal in Sint Maarten verbleven en gewerkt. Na een controle op 14 januari 2016 werd hij in vreemdelingenbewaring gesteld. Eiser diende op 5 februari 2016 een asielverzoek in, maar dit werd op 13 september 2016 door de Minister van Justitie afgewezen. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Haïti voor zijn leven vreest vanwege zijn politieke activiteiten voor de partij INITE. De Minister van Justitie betwist echter dat eiser een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Haïti en stelt dat eiser niet tot de prominente personen behoort die daar problemen kunnen ondervinden.

De procedure omvatte een beroepschrift dat op 18 oktober 2016 werd ingediend, een verweerschrift van de Minister op 24 september 2018, en een mondelinge behandeling op 3 december 2018. De rechter oordeelt dat de motivering van de afwijzing van het asielverzoek tekortschiet, omdat niet voldoende is onderbouwd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Haïti in gevaar is. De rechter verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beschikking, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser wordt in de proceskosten vergoed door de Minister van Justitie.

De uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen op 7 januari 2019, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 7 januari 2019 Zaaknummer :SXM201600127- Lar116/2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
(eiser),
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. S.R. BOMMEL,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 13 september 2016 waarin verweerder het asielverzoek van eiser heeft afgewezen.

2.Het verloop van de procedure

Met een op 18 oktober 2016 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Op 24 september 2018 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
Na twee aanhoudingen heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van maandag 3 december 2018. Eiser is bij zijn gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op 7 januari 2018.

3.Feiten en standpunten van partijen

3.1
De volgende feiten staan vast.
  • Eiser is op 28 maart 2015 Sint Maarten ingereisd zonder zich bij de (immigratie) autoriteiten te melden of een aanvraag voor enige verblijfsvergunning in te dienen. Hij heeft vervolgens illegaal hier te lande verbleven en ook gewerkt.
  • Op 14 januari 2016 is eiser bij een controle van de Mobiele Toezicht en Kustwacht van verweerder aangetroffen op een werkplaats in Oyster Pond, waarbij strijd met de Landsverordening Toelating en Uitzetting is geconstateerd. Eiser was op dat moment werkzaam op het dak van een gebouw, hij sprong bij het zien van de betreffende ambtenaren van het dak naar beneden. Na medische controle en behandeling in het ziekenhuis is verzoeker vervolgens in vreemdelingenbewaring gesteld met het oog op zijn verwijdering.
  • Op 5 februari 2016 heeft de eiser, via zijn gemachtigde een aanvraag politiek asiel ingediend.
  • Op 27 februari 2016 stond de verwijdering gepland van eiser naar Haïti. Op verzoek van de gemachtigde heeft het Gerecht die dag een zogenoemde bevriezingsmaatregel opgelegd.
  • Op 4 maart 2016 heeft het Gerecht een uitspraak gewezen op het verzoek om een voorlopige voorziening, hangende de bodemprocedure tegen de bewaring, ongewenst verklaring en verwijdering. In deze uitspraak heeft het Gerecht de bewaring geschorst totdat op het asielverzoek zal zijn beslist.
  • Op 7 april 2016 is eiser over zijn asielmotieven gehoord.
  • Bij uitspraak van 19 september 2016 heeft het Gerecht het beroep tegen de bewaring, ongewenst verklaring en verwijdering gegrond verklaard omdat –kortweg- verweerder nog steeds niet heeft beslist op het asielverzoek en verweerder daarom niet kan zeggen dat het belang van de openbare orde nog steeds de bewaring van eiser vergt.
3.2
Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Haïti voor zijn leven heeft te vrezen. Hij heeft in juli 2010 als vrijwilliger voor de partij INITE, meegeholpen bij de verkiezingen. Na de eerste ronde, kreeg hij een telefoontje omdat ze wisten dat hij vrijwilliger was. Ze provoceerden hem en bedreigden hem. Zoals eiser het stelt in het gehoor over zijn asielmotieven: “The other party had promised to kill me after the election.” Hij is een keer op zijn werk, op de markt, door hen in elkaar geslagen. Hij zocht hulp bij de politie maar die wilde zich er niet mee bemoeien. Op 9 oktober 2012 kwamen ze naar zijn huis, hij werd in zijn been geschoten, zijn moeder werd vermoord. Op 25 oktober 2012 is hij naar de Dominicaanse Republiek vertrokken. Zijn partner en dochter hebben legaal verblijf in de Dominicaanse Republiek. In de Dominicaanse Republiek wilde hij niet blijven, omdat hij vreest door de immigratiedienst aldaar te worden terug gestuurd naar Haïti. Eiser schetst voorts hoe aanhangers van INITE in 2010 met veel geweld optraden. Nadat de partij de verkiezingen had verloren, richtten mensen zich tegen INITE, vanwege het door de aanhangers van die partij gepleegde geweld. Om die reden is ook op eiser, die immers als vrijwilliger voor INITE werkte, een aanslag gepleegd. Ook aanhangers van INITE hebben het nu op eiser gemunt, omdat hij Haïti is ontvlucht.
3.3
In het bestreden besluit overweegt verweerder dat eiser op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Haïti een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM. Verweerder overweegt voorts dat prominente personen inderdaad problemen kunnen ondervinden, maar stelt vast dat eiser daar niet toe behoort. In het verweerschrift wijst verweerder er in de op dat eiser pas asiel heeft aangevraagd nadat als illegaal, werkend, was aangetroffen en in vreemdelingenbewaring was geplaatst. Voorts stelt verweerder dat niet blijkt dat eiser nu nog gevaar loopt bij terugkeer naar Haïti, vanwege activiteiten in 2010. De partij INITE was aan de macht toen eiser van de Dominicaanse Republiek naar Sint Maarten vertrok, de verkiezingen van november 2016 zijn vreedzaam verlopen en toen het beroepschrift werd ingediend, leverde INITE de president. Het is dan ook niet begrijpelijk dat eiser bij terugkeer in gevaar zou komen te verkeren. In dat verband heeft verweerder ook nog gewezen op een rapport van het Amerikaanse State Department over Haïti in 2017, waaruit niet blijkt van enig politiek geweld aldaar. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat de omstandigheid dat eiser in zijn been werd geschoten iets te maken had met zijn politieke activiteiten, aldus verweerder. Er blijkt voorts van foute vertalingen en tegenstrijdigheden in de verschillende stukken. Al met al acht verweerder het meeste van wat eiser heeft gesteld, weinig geloofwaardig.
3.4
Voorafgaand aan deze inhoudelijke gronden heeft verweerder primair betoogd dat het beroepschrift niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat onduidelijk is waar het zich tegen richt.

4.Beoordeling

4.1
Het Gerecht constateert dat het beroepschrift in de inleiding stelt dat het zich richt tegen de minister van justitie. Daarmee miskent het dat in het bestuursrecht een beroepschrift zich uitsluitend kan richten tegen een beschikking, niet tegen een persoon of entiteit. Verweerder heeft daar terecht op gewezen. In het beroepschrift wordt wel de beschikking van 13 september 2016 genoemd, maar wordt nergens met zoveel woorden gesteld dat het zich tegen die beschikking richt. Naar het oordeel van het Gerecht kan echter uit de context en uit het feit dat de bestreden beschikking als bijlage bij het beroepschrift is gevoegd, wel worden afgeleid dat het beroepschrift daar tegen richt. Gelet daarop zal een niet-ontvankelijk verklaring van het beroepschrift achterwege blijven.
4.2
De motivering van de bestreden beschikking is zeer kort. De beschikking stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Haïti een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM. Behalve de overweging dat eiser niet behoort tot de prominente personen die in Haïti problemen kunnen ondervonden, is daarvoor geen motivering gegeven. Daarmee schiet de motivering tekort. Het beroep is daarom gegrond en de bestreden beschikking moet worden vernietigd.
4.3
Verweerder heeft in het verweerschrift de motivering van de beschikking aangevuld. Dit brengt de vraag aan de orde of de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking in stand kunnen blijven.
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Haïti voor schending van artikel 3 EVRM heeft te vrezen. Daartoe is het volgende van belang.
4.5
In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat eiser zich niet bij aankomst in Sint Maarten heeft gemeld bij de autoriteiten. Het mag van iemand die stelt dat hij zijn land is ontvlucht en naar Sint Maarten is gekomen omdat hij voor zijn leven vreest, worden verwacht dat hij dat direct bij aankomst meldt. Eiser heeft niet alleen dat nagelaten, hij heeft ook illegaal verbleven in Sint Maarten en is illegaal gaan werken. Ook op een later moment heeft eiser kennelijk geen aanleiding gezien zich bij de autoriteiten van dit land te melden. Pas nadat hij illegaal werkend was aangetroffen en in vreemdelingenbewaring was geplaatst, heeft eiser een asielverzoek ingediend. Eiser wekt hiermee de indruk dat hij om andere motieven dan de gestelde vrees voor zijn leven, naar Sint Maarten is gekomen.
4.6
Die indruk wordt versterkt doordat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Dominicaanse Republiek heeft moeten verlaten uit vrees naar Haïti te worden teruggestuurd. Eiser heeft zelf naar voren gebracht dat zijn partner en dochter legaal verblijf hebben in de Dominicaanse Republiek. In dat verband is niet begrijpelijk dat hij niet heeft geprobeerd om aldaar zelf ook legaal verblijf te krijgen bij zijn partner en kind. Een verklaring van eiser op dat punt is uitgebleven.
4.7
Ook overigens heeft eiser niet aannemelijk kunnen maken dat hij niet naar Haïti kan terugkeren. Niet blijkt dat eiser meer dan een ondergeschikte rol heeft gespeeld voor de politieke partij INITE, bij de verkiezingen van 2010. Het is in dat verband niet begrijpelijk dat hij nog tot meer dan twee jaar later, in oktober 2012, door tegenstanders van INITE zou zijn lastig gevallen. Verweerder heeft er bovendien terecht op gewezen dat de politieke partij waar eiser aanhanger van was, aan de macht was toen eiser besloot om naar Sint Maarten te vertrekken.
4.8
Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit de door eiser overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat het jegens hem gerichte geweld, iets met zijn politieke activiteiten te maken heeft gehad. Ook daar is van belang dat er tussen de verkiezingen waarbij eiser zou hebben geholpen en het geweld dat tegen hem zou zijn toegepast, meer dan twee jaar zijn verstreken. In het door verweerder aangehaalde rapport van het Amerikaanse State Department vindt het Gerecht bevestiging dat eiser bij terugkeer niet heeft te vrezen vanwege zijn gesteld politieke activiteiten in 2010.
4.9
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking in stand kunnen blijven. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, volgt wel een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
4.1
Er is aanleiding om verweerder (ten laste van het land Sint Maarten) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling waarbij de zaak inhoudelijk is besproken. Voorts zal het Gerecht bepalen dat het Land Sint Maarten aan eiser NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.

5.De beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond
  • vernietigt het bestreden besluit
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven
  • veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure en bepaalt dat het land Sint Maarten aan eiser zal betalen een bedrag van NAf 1.400,-- voor salaris gemachtigde en een bedrag van NAf 150,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 7 januari 2019.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.