In deze zaak heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] op 4 november 2019 een kort geding verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, met als doel het opheffen van een conservatoir beslag dat door de VvE was gelegd op haar appartementsrecht. Dit beslag was gelegd op 22 oktober 2019, op basis van een besluit van de VvE van 6 maart 2019, waarin [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] werd verplicht om achterstallige bijdragen en fees over de periode 2013-2019 te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2019 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht.
Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de opheffing van het beslag rechtvaardigen. Het Gerecht oordeelt dat het beslag is gelegd in overeenstemming met de geldende regels en dat er voldoende vrees voor verduistering bestaat, aangezien het beslag de mogelijkheid van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] om het appartementsrecht te verkopen of te bezwaren belemmert. De vordering van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] om het beslag op te heffen wordt dan ook afgewezen.
In reconventie heeft de VvE een vordering ingesteld tot betaling van de achterstallige bedragen, die eveneens door het Gerecht is afgewezen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de VvE onvoldoende heeft aangetoond dat de vordering in kort geding toewijsbaar is, mede gezien het restitutierisico en het feit dat de bodemprocedure al aanhangig is gemaakt. Beide partijen zijn in de proceskosten veroordeeld, waarbij het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.