ECLI:NL:OGEAM:2019:127

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
SXM201901211-KG 207/2019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van besluit van de Raad van Commissarissen in kort geding

In deze zaak heeft eiser, een statutair bestuurder van gedaagde, een kort geding aangespannen tegen de Raad van Commissarissen (RvC) van gedaagde. Eiser vordert schorsing van een besluit van de RvC van 19 oktober 2019, waarbij hij voor een week met behoud van loon is geschorst. Eiser stelt dat de schorsing in strijd is met de wet en de redelijkheid en billijkheid, en dat de RvC niet bevoegd was om hem te schorsen zonder dat er sprake was van een disciplinaire sanctie. De RvC heeft echter aangevoerd dat de schorsing rechtmatig was en dat er geen spoedeisend belang is, aangezien de schorsing al was uitgevoerd.

De rechter heeft vastgesteld dat de schorsing in overeenstemming met het besluit van de RvC is uitgevoerd en dat er geen spoedeisend belang kan worden aangenomen, omdat de schorsing reeds volledig is uitgevoerd. De rechter heeft ook opgemerkt dat eiser geen concrete feiten heeft aangedragen die erop wijzen dat hij opnieuw zou worden geschorst. Gelet op deze overwegingen heeft de rechter eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en hem veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Het vonnis is uitgesproken op 29 november 2019 door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201901211/KG 2019/207
Vonnis in kort geding van 29 november 2019
inzake
(eiser),
wonende in Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. Melinda Hoeve,
tegen
(gedaagde),
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Jairo Bloem.
Partijen zullen hierna ‘eiser’ en ‘gedaagde’ worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 7 november 2019 heeft [eiser] het kort geding verzoekschrift met producties ter griffie van het Gerecht ingediend. Op 21 november 2019 heeft [eiser] een brief met producties ter griffie doen bezorgen; ook [gedaagde] heeft op 14 november 2018 producties ter griffie doen bezorgen maar wel te laat: namelijk om 3:50 PM. Ter zitting van 22 november 2019 heeft het Gerecht de gemachtigde van [gedaagde] erop gewezen dat producties tijdig en in overeenstemming met het Procesreglement voor Civiele Zaken in hard copy ter griffie moeten worden bezorgd en dat tijdige
digitaletoezending aan het Gerecht niet volstaat. Het Gerecht heeft de gemachtigden ter zitting geïnformeerd hieraan thans geen gevolgen te verbinden omdat de gemachtigde van [eiser] kennelijk wel tijdig in hard copy de producties heeft ontvangen. De gemachtigden hebben het woord gevoerd en zij hebben pleitaantekeningen overgelegd. De verschenen partijen –[eiser] en de voorzitter van de raad van commissarissen van [gedaagde]- zijn in de gelegenheid gesteld het woord te voeren en hebben hiervan ook gebruik gemaakt.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Op grond van een aandeelhoudersbesluit van 28 oktober 2016 dan wel van 21 oktober 2019 van [gedaagde] is [eiser] tot statutair bestuurder van [gedaagde] benoemd. Aan zijn werkzaamheden als statutair bestuurder liggen ook overeenkomsten tot opdracht ten grondslag: de overeenkomst van 24 oktober 2016 voor de duur van 3 jaren en de overeenkomst van 3 november 2019 voor de duur van 6 maanden.
2.2.
Na een aantal waarschuwingen van de raad van commissarissen (‘RvC’) van [gedaagde] in 2019 is [eiser] bij besluit van 19 oktober 2019 van de RvC met ingang van 22 oktober 2019 voor de duur van een week met behoud van loon geschorst. Op grond van dit besluit diende [eiser] zijn door [gedaagde] aan hem ter beschikking gestelde mobiele telefoons, PC, tablet en auto (tijdelijk) in te leveren.
2.3.
De schorsing is ook daadwerkelijk in overeenstemming met het besluit van 19 oktober 2019 van de RvC van [gedaagde] in zijn geheel uitgevoerd.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert -zakelijk weergegeven- dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
( i) en (ii) het besluit van 19 oktober 2019 van de RvC van [gedaagde] schorst, dan wel opheft dan wel de RvC van [gedaagde] beveelt dit besluit op te heffen dan wel in te trekken;
(iii) [gedaagde] verbiedt [eiser] te schorsen op gelijke gronden als vermeld in het besluit van 19 oktober 2019 en
(iv) [gedaagde] gebiedt de beoordeling over het jaar 2018 van [eiser] in te trekken;
( v) [gedaagde] verbiedt om bij de beoordeling van 2019 de gronden van het besluit van 19 oktober 2019 te betrekken;
(vi) [gedaagde] veroordeelt om het bedrag van USD 303,60 aan [eiser] te betalen;
(vii) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2. [
eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de wijze van totstandkoming en/of de inhoud van het schorsingsbesluit van 19 oktober 2019 in strijd is met de wet en voorts strijdig met de redelijkheid en billijkheid. Volgens [eiser] is het besluit van 19 oktober op deze gronden nietig dan wel vernietigbaar. Ook voert [eiser] aan dat een statutair bestuurder alleen als voorbode op de beëindiging van de overeenkomst mag worden geschorst en een schorsing van de opdracht dus niet als een disciplinaire sanctie, als straf, mag worden gebruikt.
3.3. [
gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang?

4.1.
Ter beoordeling van het spoedeisende belang van de vordering, waardoor een onmiddellijke voorziening bij voorraad is aangewezen, is van belang om vast te stellen dat het schorsingsbesluit van 19 oktober 2019 van de RvC van [gedaagde] inmiddels in zijn geheel en in overeenstemming met dit besluit is uitgevoerd.
4.2.
Dit reeds uitgevoerde besluit strekt tot bestraffing van [eiser] voor plaatsgevonden ‘incidenten’, ‘kwesties’ en ‘voorvallen’ waarover de RvC van [gedaagde] in de brief van 26 augustus 2019 uitgebreid verslag doet en waarin voorts is vermeld dat de RvC van [gedaagde] voornemens is om [eiser] te schorsen. [eiser] is in de gelegenheid gesteld om op deze brief te reageren. [eiser] heeft dat ook uitgebreid bij de brieven van 4 en 7 oktober 2019 gedaan.
4.3.
Hoewel geen gronden voor de schorsing in het besluit van 19 november 2019 van de RvC van [gedaagde] is vermeld, kon [eiser] weten op welke gronden hij met ingang van 22 oktober 2019 met behoud van loon is geschorst.
4.4.
Hoewel de kort geding rechter zeker bevoegd is om over schorsing van een werknemer in het kader van een arbeidsovereenkomst te oordelen, of zoals hier het geval is, een schorsing van een opdrachtnemer in het kader van een uit te voeren opdracht, kan de kort geding rechter dat alleen doen wanneer sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van de werknemer dan wel opdrachtnemer. [1] De kort geding rechter zal doorgaans alleen een onmiddellijke voorziening bij voorraad kunnen geven voorafgaande aan de schorsing dan wel tijdens de schorsing teneinde de schorsing al dan niet gedeeltelijk op te heffen dan wel anderszins ter zake van de schorsing een voorziening bij voorraad te geven.
4.5.
In elk geval kan geen spoedeisend belang worden aangenomen wanneer de schorsing reeds in zijn geheel is uitgevoerd, met behoud van loon, zoals dat in de te beoordelen kwestie het geval is. De vraag of [gedaagde] in de nakoming van de opdracht is tekort geschoten door [eiser] voor de duur van een week met behoud van loon te schorsen, zal dan ook
in een AR-bodemproceduredienen te worden beantwoord, indien [eiser] verkiest een daartoe strekkende vordering tegen [gedaagde] in te stellen.
4.6.
Overigens heeft [eiser] geen onderdelen van de vordering geformuleerd die los staan van de beoordeling van de rechtmatigheid van de reeds uitgevoerde schorsing met ingang van 22 oktober 2019. [2] Ook de overige onderdelen van de vordering dienen derhalve in een AR-bodemprocedure te worden beoordeeld, indien [eiser] verkiest een daartoe strekkende vordering tegen [gedaagde] in te stellen. Zulks geldt dus niet alleen voor de beoordeling van [eiser] over 2018 en de toekomstige beoordeling over 2019 maar ook voor de geldvordering van US $ 303,60 ter zake van de huur van een vervangende auto.
4.7.
Evenmin is een spoedeisend belang aannemelijk gemaakt ten aanzien van het derde onderdeel van de vordering. [eiser] had in dit verband op zijn minst concrete feiten en omstandigheden moeten aanvoeren dat [gedaagde] voornemens was om [eiser] op korte termijn op de aangehaalde gronden opnieuw te schorsen, hetgeen [eiser] heeft nagelaten.
4.8.
Gelet op het voorgaande zal [eiser] niet in zijn vordering kunnen worden ontvangen.
4.9. [
eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op:
- salaris gemachtigde NAf 2.000,00.
4.10.
Het Gerecht zal het vonnis voor zover het betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
verklaart [eiser] in de vordering niet-ontvankelijk;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op NAf 2.000,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor zover het betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en op 29 november 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Wanneer derhalve van de werknemer of opdrachtnemer niet kan worden gevergd de beslissing in een bodemprocedure af te wachten.
2.De vraag of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot opdracht.