In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 4 september 2019 uitspraak gedaan tegen een verdachte die als teller/kassier bij een bank werkzaam was. De verdachte, geboren op [datum] te [plaats], werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 14 en 19 augustus 2019, waarbij de verdachte steeds aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.R. Bommel. De officier van justitie, mr. M. Boerlage, eiste een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat volgens hen het feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.
De tenlastelegging betrof het opzettelijk zich wederrechtelijk toe-eigenen van geldbedragen, in totaal ANG 87.000, die toebehoorden aan de bank, gedurende de periode van 13 maart 2018 tot en met 7 augustus 2018. Het Gerecht oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na het horen van de bewijsvoering, waaronder verklaringen van de verdachte en processen-verbaal van de politie, kwam het Gerecht tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was.
Het Gerecht oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, en legde een werkstraf op van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J. Snitker, bijgestaan door zittingsgriffier mr. M.C. Bruins, en vond plaats in het openbaar.