ECLI:NL:OGEAM:2019:103

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
SXM201900661- EJ 160/2019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verklaring dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, afgewezen; arbeidsovereenkomst bestaat nog en werkgever is gehouden het loon door te betalen

In deze zaak heeft de werkgever op 26 juni 2019 een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin werd verzocht om te verklaren dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen met de werknemer. De gemachtigde van de werknemer heeft op 10 september 2019 producties ingediend en de zaak is behandeld op 11 september 2019, waarbij beide partijen zijn verschenen met hun gemachtigden. De werkgever heeft ter zitting een incidentele conclusie tot voeging overgelegd, maar het Gerecht heeft deze niet kunnen toelaten, aangezien dit in een verzoekschriftprocedure niet mogelijk is.

Het Gerecht heeft in zijn beoordeling verwezen naar een eerdere beschikking van 23 juli 2019, waarin het ontbindingsverzoek van de werkgever tegen de werknemer was afgewezen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de werkgever zich op 23 november 2018 heeft verbonden om het loon aan de werknemer door te betalen, inclusief het commissiegedeelte dat bij een kort geding vonnis van 28 september 2018 was toegewezen. Er is geen bewijs dat de arbeidsovereenkomst sindsdien is beëindigd.

Op basis van deze feiten heeft het Gerecht geoordeeld dat er nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat tussen partijen en dat de werkgever verplicht is om het loon aan de werknemer door te betalen. Het verzoek van de werkgever is afgewezen en de werkgever is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op NAf. 1.500,00. De beschikking is gegeven door mr. C.T.M. Luijks en uitgesproken op 2 oktober 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM201900661- EJ 160/2019
Beschikking d.d. 2 oktober 2019
inzake
de besloten vennootschap (werkgever).,gevestigd in Sint Maarten,
verzoekster,
gemachtigde: de heer Edwin I. Maduro,
tegen
(werknemer),wonende te Sint Maarten,
verweerster,
gemachtigde: mr. J. Snow.
Partijen zullen hierna ‘(werkgever)’ en ‘(werknemer)’ worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1. (
werkgever) heeft op 26 juni 2019 een verzoekschrift met producties ter griffie van het Gerecht ingediend. Bij brief van 10 september 2019 heeft de gemachtigde van (werknemer) producties in het geding gebracht. Het verzoek is behandeld op 11 september 2019. Partijen zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd. De gemachtigden hebben aan de hand van pleitnotities de zaak bepleit. (werkgever) heeft ter zitting een incidentele conclusie tot voeging overgelegd.
1.2.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

Ten aanzien van de feiten verwijst het Gerecht naar de beschikking van 23 juli 2019 van het Gerecht. Het Gerecht verwijst naar deze uitgebreide vaststelling van feiten, partijen welbekend, en deze vaststelling dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd (vergelijk productie 1 van (werknemer), overgelegd bij brief van 10 september 2019).

3.Het verzoek

3.1. (
werkgever) verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad (i) voor recht verklaart dat er tussen (werkgever) en (werknemer) geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en (ii) het beslag van 12 juni 2019 opheft en (iii) (werknemer) in de proceskosten veroordeelt.
3.2.
Aan de vordering legt (werkgever) ten grondslag dat tussen partijen nimmer een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. (werknemer) heeft dan ook geen recht op loon en is niet gerechtigd om ten laste van (werkgever) beslag ter inning van loon te leggen.
3.3. (
werknemer) verweert zich tegen de vordering. (werknemer) wijst op de vaststelling van 23 november 2018 waaruit volgt dat (werkgever) zich heeft gebonden om het loon aan (werknemer) door te betalen. Bij beschikking van 23 juli 2019 heeft het Gerecht het ontbindingsverzoek van (werkgever) tegen (werknemer) afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De incidentele conclusie tot voeging zal het Gerecht niet kunnen toelaten: in een verzoekschriftprocedure kan een dergelijke conclusie niet worden genomen. Het Gerecht wijst op de bepaling van artikel 429j Rv. Hierin is afdeling 16 ‘
voeging en tussenkomst’van titel 2 van boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van overeenkomstige toepassing verklaard.
4.2.
Het Gerecht stelt vast dat blijkens een proces-verbaal van 23 november 2018 van het Gerecht (werkgever) zich jegens (werknemer) heeft gebonden het loon, inclusief het commissiegedeelte dat bij kort geding vonnis van 28 september 2018 is toegewezen, door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd. Verder stelt het Gerecht vast dat bij beschikking van 23 juli 2019 van het Gerecht het tegen (werknemer) ingediende ontbindingsverzoek is afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat nadien de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat tussen partijen nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat en dat (werkgever) gehouden is het loon e.d. aan (werknemer) door te betalen. De verzoeken van (werkgever) dienen dan ook te worden afgewezen.
4.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal (werkgever) in de kosten van dit geding worden veroordeeld die tot op heden kunnen worden begroot op NAf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
wijst af het verzoek;
5.2.
veroordeelt (werkgever) in de proceskosten aan de zijde van (werknemer) thans begroot op NAf. 1.500,00;
5.3.
verklaart de beschikking voor zover het betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en op 2 oktober 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.