In deze zaak heeft de werkgever op 26 juni 2019 een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin werd verzocht om te verklaren dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen met de werknemer. De gemachtigde van de werknemer heeft op 10 september 2019 producties ingediend en de zaak is behandeld op 11 september 2019, waarbij beide partijen zijn verschenen met hun gemachtigden. De werkgever heeft ter zitting een incidentele conclusie tot voeging overgelegd, maar het Gerecht heeft deze niet kunnen toelaten, aangezien dit in een verzoekschriftprocedure niet mogelijk is.
Het Gerecht heeft in zijn beoordeling verwezen naar een eerdere beschikking van 23 juli 2019, waarin het ontbindingsverzoek van de werkgever tegen de werknemer was afgewezen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de werkgever zich op 23 november 2018 heeft verbonden om het loon aan de werknemer door te betalen, inclusief het commissiegedeelte dat bij een kort geding vonnis van 28 september 2018 was toegewezen. Er is geen bewijs dat de arbeidsovereenkomst sindsdien is beëindigd.
Op basis van deze feiten heeft het Gerecht geoordeeld dat er nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat tussen partijen en dat de werkgever verplicht is om het loon aan de werknemer door te betalen. Het verzoek van de werkgever is afgewezen en de werkgever is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op NAf. 1.500,00. De beschikking is gegeven door mr. C.T.M. Luijks en uitgesproken op 2 oktober 2019.