ECLI:NL:OGEAM:2018:92

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
SXM201800824-Lar 59/2018
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verzoek om een verklaring omtrent gedrag door de Minister van Justitie

In deze zaak heeft klager, wonende op Sint Maarten, een klaagschrift ingediend tegen de beschikking van de Minister van Justitie, die op 29 mei 2018 zijn verzoek om een verklaring omtrent gedrag (VOG) had afgewezen. Klager stelde dat de Hoofdofficier van Justitie niet bevoegd was om deze beslissing te nemen, en dat er sprake was van een onverenigbare dubbelrol van het Openbaar Ministerie. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 september 2018, waarbij klager in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S. Bommel. De Minister van Justitie, vertegenwoordigd door mr. A. Baran, verscheen niet op de zitting.

Klager betoogde dat de beslissing om de VOG te weigeren onterecht was, omdat er geen vaststaand strafbaar feit was gepleegd en dat de Minister niet alle relevante feiten had meegewogen. De verweerder, de Minister van Justitie, stelde dat de VOG terecht was geweigerd omdat klager als verdachte was aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten oordeelde dat de Minister van Justitie niet alleen op veroordelingen mocht baseren, maar ook op andere relevante informatie, zoals de status van klager als verdachte.

Het Gerecht concludeerde dat de beslissing van de Minister onvoldoende gemotiveerd was, omdat niet duidelijk was gemaakt waarom de verdenking relevant was voor de VOG-aanvraag. Het beroep van klager werd gegrond verklaard, de bestreden beschikking werd vernietigd en de Minister werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van klager, vastgesteld op NAf. 1.400,--. Deze uitspraak werd gedaan door mr. C.W.M. Giesen op 22 oktober 2018, en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraakdatum: 22 oktober 2018
Zaaknummer: SXM201800824-Lar 59/2018
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[klager],
wonende op Sint Maarten,
klager,
gemachtigde: mr. S. Bommel,
en:
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Baran

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 29 mei 2018 waarbij verweerder afwijzend heeft beslist op het verzoek van klager om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (hierna: de beschikking).

2.Procesverloop.

Klager heeft op 19 juni 2018 bij het Gerecht een klaagschrift ingediend tegen de beschikking op grond van artikel 25 van de Landsverordening houdende bepalingen betreffende de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag (hierna de Landsverordening).
Mondelinge behandeling van het klaagschrift heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 september 2018. Klager is in persoon verschenen, bijgestaan bij zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen (bij dienstbrief van 23 augustus 2018 alsmede door verspreiding van een zittingsrol) niet verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Standpunten van partijen.

3.1
Klager stelt dat de Hoofdofficier van Justitie niet bevoegd is de beslissing namens verweerder te nemen. Klager heeft in dat verband gewezen op de brief van verweerder, namens deze ondertekend door de Hoofdofficier van Justitie, van 22 maart 2018. Deze brief meldt dat de aanvraag van klager om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) niet in behandeling wordt genomen omdat het Openbaar Ministerie eerst nadere informatie nodig heeft. Aldus is sprake van een onverenigbare dubbelrol van het Openbaar Ministerie: een adviserende en een beslissende.
3.2
Klager wijst er voorts op dat bij de beoordeling of een VOG kan worden afgegeven moet worden gekeken naar justitiële gegevens in de justitiële documentatie in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag. In dit geval staat echter helemaal niet vast staat dat klager een strafbaar feit heeft gepleegd. Verweerder mocht daarom de VOG niet weigeren. Verweerder heeft bovendien niet alle relevante feiten en omstandigheden meegewogen en heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Klager heeft zich voorts beroepen op het gelijkheidsbeginsel.
3.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de VOG terecht is geweigerd. Reden is dat klager als verdachte is aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek en dat de vermeende strafbare gedragingen in de weg staan aan het doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Anders dan klager kennelijk meent, hoeft een weigering van een VOG niet slechts op vaststaande veroordelingen wegens strafbare feiten te zijn gebaseerd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat klager heeft gedaan, acht verweerder onvoldoende onderbouwd om er op te kunnen reageren.

4.Relevante regelgeving

Artikel 16 van de Landsverordening houdende bepalingen betreffende de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag (hierna: LV VOG), luidt als volgt:
De afgifte van een verklaring omtrent het gedrag geschiedt door de minister.
Artikel 22 :

1. De minister geeft een verklaring omtrent het gedrag slechts af wanneer hem uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon. In alle andere gevallen weigert hij de gevraagde verklaring af te geven.

2. In de verklaring wordt het doel, waarvoor de afgifte is gevraagd, vermeld.
Artikel 27, eerste lid, van de LV VOG, luidt als volgt:
Het openbaar ministerie wordt bij de behandeling van het klaagschrift gehoord.
Artikel 23 van de LV VOG, luidt als volgt:

1. De minister mag bij zijn onderzoek uitsluitend acht slaan op:

1. de uittreksels uit de strafregisters, die hem ten aanzien van de betrokkene verstrekt worden;

2. gegevens ontleend aan de registers van de politie in de tegenwoordige of in de vroegere woonplaatsen of verblijfplaatsen van betrokkene;

3. andere schriftelijke bescheiden, welke hem in verband met de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag ter beschikking zijn gesteld.

2. Indien ten aanzien van betrokkenen geen strafblad in de strafregisters voorkomt, let de minister bij zijn onderzoek niet op feiten en gedragingen, vermeld in andere registers en bescheiden, indien sinds de dag, waarop deze zijn voorgevallen, meer dan vier jaren zijn verlopen.

3. In bijzondere gevallen kan de minister van het bepaalde in het voorgaande lid afwijken. Alvorens in zodanig geval op het verzoek te beslissen, wint hij het advies in van de procureur-generaal.

Bij mandaatbeschikking van de Minister van Justitie van 15 oktober 2013 (kenmerk 617-13/JUS), heeft de Minister van Justitie de Advocaat-Generaal van Sint Maarten het mandaat verleend tot het nemen van besluiten ter uitvoering van de artikelen 16, 20, 21, tweede lid, 22, eerste lid, 23,derde lid, 24 en 29 van de Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaringen omrent het gedrag. Bij mandaatbeschikking van 10 februari 2016 (kenmerk: 15MN/JUS, 2016/468) heeft de Minister van Justitie de eerstgenoemde mandaatbeschikking gewijzigd in die zin, dat thans de Hoofdofficier van Justitie van Sint Maarten als gemandateerde is aangewezen.

5.Beoordeling

5.1
In de LV VOG is in artikel 23, derde lid, bepaald dat de Minister van Justitie in de daar bedoelde gevallen, advies vraagt van de procureur-generaal, een lid van het Openbaar Ministerie derhalve. Voorts bepaalt artikel 27 van de LV VOG dat het Openbaar Ministerie wordt gehoord door het Gerecht indien tegen een beslissing op een aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag beroep is ingesteld. Andere bepalingen die aan het Openbaar Ministerie een rol toebedelen, bevat de LV VOG niet. Anders dan klager heeft gesteld, kan op basis van deze twee bepalingen niet worden gezegd dat het Openbaar Ministerie, in zijn algemeenheid, zowel een adviesrol als een beslissende rol heeft in procedures betreffende een verklaring omtrent het gedrag.
5.2
Het geval als bedoeld in artikel 23, derde lid, van de LV VOG, waarin mogelijk van een dubbelrol van het Openbaar Ministerie sprake zou kunnen zijn, doet zich in deze zaak niet voor.
5.3
De door klager genoemde brief van 22 maart 2018 behelst een beslissing om een aanvraag van klager niet in behandeling te nemen. Deze beslissing is genomen door de Hoofdofficier van Justitie, namens de Minister van Justitie. Blijkens deze beslissing is de reden van niet in behandeling nemen van de aanvraag, dat het Openbaar Ministerie eerst nadere informatie nodig heeft. Aldus bepaalt degene die de beslissing heeft genomen dat hij nog niet inhoudelijk kan beslissen omdat hij zelf heeft bepaald dat eerst nadere informatie moet worden aangeleverd. Met klager constateert het Gerecht dat er in dat geval inderdaad sprake lijkt te zijn van een dubbelrol van het Openbaar Ministerie. Voor de onderhavige zaak heeft deze constatering echter geen gevolgen, reeds omdat de beslissing van 22 maart 2018 in deze procedure niet ter beoordeling staat.
5.4
Het Gerecht stelt, tot slot, vast dat in het besluit dat in deze procedure aan de orde is, is van een dubbelrol van het Openbaar Ministerie geen sprake is. Al met al faalt daarom het betoog van klager dat de Hoofdofficier van Justitie niet bevoegd was het besluit te nemen.
5.5
De stelling van klager dat verweerder slechts acht mag slaan op justitiële gegevens in de justitiële documentatie in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag, is onjuist. Uit artikel 23 van de LV VOG blijkt dat ook andere bescheiden in de beoordeling mogen worden betrokken. Dit betekent dat verweerder ook in de beoordeling mag betrekken dat klager verdachte is in een strafzaak.
5.6
Het Gerecht stelt vast dat het bestreden besluit zich beperkt tot de vaststelling dat klager verdachte is en dat de vermeende strafbare gedragingen zouden zijn gepleegd in klagers hoedanigheid als ondernemer. In het bestreden besluit wordt geen melding gemaakt van het doel waarvoor klager de verklaring omtrent het gedrag heeft aangevraagd. Evenmin wordt er in het besluit melding gemaakt van de bescheiden waar verweerder acht op heeft geslagen bij de beoordeling. Tot slot wordt ook de aard van de verdenking in het bestreden besluit niet vermeld. Al met al is aldus uit het bestreden besluit niet op te maken waarom verweerder meent dat sprake is van een verdenking jegens klager die relevant is voor het doel waarvoor klager de VOG heeft gevraagd. Het besluit kan daarom bij gebrek aan kenbare motivering niet in stand blijven. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen.
5.7
De gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit brengen met zich mee dat verweerder moet worden veroordeeld in de door klager gemaakte proceskosten.
5.8
Er is aanleiding verweerder, ten laste van het land Sint Maarten, te veroordelen in de kosten van de procedure. Deze kosten worden met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op NAf. 1.400,-- zijnde 1 punt voor het klaagschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling.

6.De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het land Sint Maarten aan klager zal betalen een bedrag ad NAf. 1.400,--
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 22 oktober 2018.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open (artikel 28, lid 3, Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaring omtrent gedrag)