ECLI:NL:OGEAM:2018:80

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
100.00547/17
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met meerdere steekwonden in Sint Maarten

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997 en wonende in Sint Maarten, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 19 september 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van doodslag op 5 december 2017, waarbij hij het slachtoffer meerdere malen met een mes heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Tijdens de openbare terechtzitting op 29 augustus 2018 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg. De officier van justitie, mr. D. Hazejager, eiste een gevangenisstraf van 12 jaren. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde, en stelde dat de verdachte uit zelfverdediging had gehandeld.

Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad en sprak de verdachte vrij van de moord. Echter, het subsidiair ten laste gelegde werd bewezen verklaard, waarbij het Gerecht concludeerde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven had beroofd. De verdediging's beroep op noodweer werd verworpen, omdat het scenario van de verdachte niet aannemelijk was. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en onttrekking in een noodweersituatie.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, waarbij het Gerecht de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden in overweging nam. De schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven, gezien de ernst van het feit. Het vonnis is gewezen door rechter mr. D. Gruijters, bijgestaan door A.R. Osepa-Ritfeld, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Parketnummer: 100.00547/17

Uitspraak: 19 september 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

(Verdachte),

geboren op (datum) 1997 in (geboorteplaats),
wonende in Sint Maarten, (woonplaats)
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg, advocaat in Sint Maarten.
De officier van justitie, mr. D. Hazejager, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. Zijn vordering behelst voorts de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en dat de verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

Primair

dat hij op of omstreeks 5 december 2017 in Sint Maarten, opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, (slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die (slachtoffer) meerdere malen in het lichaam gestoken / gesneden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, ten gevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden.

Subsidiair

dat hij op of omstreeks 5 december 2017 in Sint Maarten, opzettelijk (slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in het lichaam van die (slachtoffer) gestoken / gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden.

Meer subsidiair

dat hij op of omstreeks 5 december 2017 in Sint Maarten, aan een persoon te weten: (slachtoffer) opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten: meerdere (diepe) snijwonden in het lichaam en/of een gesneden halsslagader en/of een gesneden rechter long en/of een gesneden linker long, heeft toegebracht door die (slachtoffer) opzettelijk, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (meermaals) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken / te snijden, ten gevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van primair
Het Gerecht is van oordeel dat voor het primair ten laste gelegde onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Gelijk de officier van justitie en de raadsvrouw is het Gerecht van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de aanwezigheid van voorbedachte raad. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het slachtoffer na het steekincident nog enige tijd geleefd heeft.
Het Gerecht verwerpt het verweer. Uit het dossier volgt onmiskenbaar dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van een tiental steekwonden, waarvan er drie dodelijk waren, toegebracht door verdachte. De uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte laat geen andere conclusie toe dan dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op de dood van het slachtoffer.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks5 december 2017 in Sint Maarten, opzettelijk (slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,meermalen in het lichaam van die (slachtoffer) gestoken/gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Zij heeft daartoe een beroep op noodweer gedaan. Verdachte heeft aangevoerd dat hij zag dat slachtoffer (slachtoffer), die hem eerder met een vuurwapen zou hebben bedreigd, in zijn woning zag kijken. Verdachte is naar (slachtoffer) toegelopen en heeft hem aangesproken. (slachtoffer) heeft hem daarop aangevallen met een mes. Verdachte heeft dat mes met een judobeweging afgepakt. In de worsteling die volgde heeft verdachte (slachtoffer) een keer in de buik gestoken. Verdachte kan zich niet herinneren vaker te hebben gestoken. Verdachte zegt niet te hebben kunnen vluchten doordat hij tussen twee auto’s ingeklemd zat terwijl er achter hem een grote boom stond. Hij heeft mitsdien uit zelfverdediging gehandeld, aldus verdachte. Het door verdachte geschetste scenario is middels een reconstructie uitgebeeld.
Het Gerecht verwerpt het beroep op noodweer. Het door verdachte geschetste scenario is niet aannemelijk geworden. Vast staat dat verdachte (slachtoffer) heeft doodgestoken. De bewering van verdachte dat hij dit heeft gedaan nadat hij door (slachtoffer) werd aangevallen, vindt geen enkele steun in het dossier.
Er zijn daarentegen in het dossier wel elementen te vinden die het scenario van verdachte tegenspreken. Zo heeft de terzake deskundige (verbalisant) na het zien van beelden van de reconstructie, kort samengevat, geoordeeld dat het vrijwel onmogelijk is dat verdachte het mes heeft kunnen afpakken zonder zelf gewond te raken en dat de vermeend door verdachte gebruikte techniek niet met de sport judo overeenkomt. Daarnaast bevindt zich in het dossier een tapgesprek, waarin over het incident gesproken wordt. Er wordt gezegd dat verdachte het slachtoffer heeft verrast toen die zijn auto aan het schoonmaken was, dat hij hem overhoop heeft gestoken, op de grond heeft gestoken. Hoewel de spreker geen ooggetuige is geweest – en het tapgesprek mitsdien niet bijdraagt aan het bewijs van voorbedachte raad – draagt het gesprek sterk bij aan het oordeel dat het scenario van verdachte onaannemelijk is. Bij zijn oordeel betrekt het Gerecht ook de aard van de verwondingen. De steekwonden zijn deels van boven en in de rug en nek van (slachtoffer) aangebracht, terwijl verdachte geen defensieve verwondingen heeft opgelopen. Dit past bij een scenario waar het slachtoffer onverhoeds is aangevallen en niet bij een scenario waar verdachte zich moet verdedigen. Nu een noodweersituatie onaannemelijk is, wordt het beroep op noodweer verworpen.
Ten overvloede overweegt het Gerecht dat, ook indien het scenario van verdachte niet onaannemelijk zou zijn, het beroep op noodweer verworpen moet worden. Hij heeft niet voldaan aan het zogenaamde onttrekkingsvereiste. Indien het juist zou zijn dat verdachte het mes van (slachtoffer) heeft afgenomen, had hij daarna kunnen en moeten vluchten door zich op dezelfde wijze uit de situatie verwijderen als waarop hij zich daarin had begeven, door langs de boom te lopen. Daarnaast is niet voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. Toen (slachtoffer), in het scenario van verdachte, was ontwapend, was er geen noodzaak voor verdachte om zich met het mes te verdedigen. Hij had het mes kunnen en moeten wegwerpen. In ieder geval was het niet proportioneel om tien maal te steken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft een beroep op noodweerexces gedaan.
Het Gerecht verwerpt het verweer. Reeds omdat een noodweersituatie onaannemelijk is, kan het verweer niet slagen. Ten overvloede merkt het Gerecht op dat verdachte, daarnaar ter terechtzitting gevraagd, heeft gezegd dat hij zich niet kan herinneren dat hij tien maal gestoken zou hebben en dat hij een black-out zou hebben gehad. De aanwezigheid van een hevige gemoedsbeweging die tot zijn disproportioneel handelen heeft geleid, is mitsdien niet aannemelijk geworden.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegd, gevorderd dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Doodslag is één van de ernstigste delicten die de strafwetgeving kent. Het recht op leven behoort tot de fundamenteelste rechten die in onze rechtsorde worden beschermd. Verdachte heeft het leven van het slachtoffer op zeer gewelddadige wijze beëindigd en hem daarmee dat recht ontnomen. Verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer groot en onherstelbaar leed toegebracht.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De door de officier geëiste straf is in het licht van het bovenstaande passend en geboden.
Het Gerecht zal de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bevelen. Die schorsing is destijds ingegeven door voorzichtigheid omtrent het te verwachten resultaat van de reconstructie. Gelet op het thans gegeven oordeel over noodweer is die voorzichtigheid niet meer aan de orde. Gezien de ernst van het feit waarvoor verdachte bij dit vonnis wordt veroordeeld, zou niet aan de maatschappij uit te leggen zijn dat verdachte zijn eventuele hoger beroep in vrijheid zou mogen afwachten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Gerecht:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters, bijgestaan door A.R. Osepa-Ritfeld, en op 19 september 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Sint Maarten.