ECLI:NL:OGEAM:2018:12

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
SXM201501137, SXM201501145 t/m SXM2015001148
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht en vrijstelling voor pleziervaartuigen in Sint Maarten

In deze tussenuitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, gedateerd 29 maart 2018, wordt de belastingplicht van [X LLC] voor de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) besproken. De zaak betreft naheffingsaanslagen die zijn opgelegd aan [X LLC] voor de maanden juli tot en met november 2012, met als achtergrond dat de belastingplichtige stelt dat het jacht niet door haar, maar door [Z] wordt geëxploiteerd. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft echter betoogd dat [X LLC] wel degelijk belastingplichtig is, omdat het jacht feitelijk door haar wordt geëxploiteerd. De rechtbank oordeelt dat de vrijstelling van artikel 8, vierde lid van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten niet van toepassing is, omdat het jacht als een pleziervaartuig wordt aangemerkt en niet als een zeeschip. De rechtbank concludeert dat de belastingplichtige niet kan aantonen dat de omzet is gerealiseerd door middel van een zeeschip, en dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De zaak is complex door de betrokkenheid van verschillende vennootschappen en de juridische status van de exploitatie van het jacht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om hun administratie en bewijsvoering op orde te hebben, vooral in het licht van de omkering van de bewijslast in belastingzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 29 maart 2018
BBZ nrs. SXM201501137, SXM201501145 t/m SXM2015001148
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
TUSSENUITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[ X LLC],statutair gevestigd op de Marshalleilanden,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Sint Maarten,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen belasting op bedrijfsomzetten (BBO) (over de maanden juli tot en met november 2012) opgelegd. De naheffingsaanslagen hebben als dagtekening 30 november 2012 (aanslagnummer 82207), 28 maart 2013 (aanslagnummers 03508-26209-47210) en 10 mei 2013 (aanslagnummer 79911). Gelijktijdig met de aanslagen zijn verzuimboetes opgelegd. De aanslagen inclusief boete bedragen elk Nafl. 1.150.
1.2
Belanghebbende is op 19 april 2013 in bezwaar gekomen tegen de aanslagen met dagtekening 30 november 2012 en 28 maart 2013. Tegen de aanslag met dagtekening 10 mei 2013 is belanghebbende op 26 juni 2013 in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 7 februari 2014 uitspraak gedaan. Het bezwaar tegen de aanslag met als dagtekening 30 november 2012 is niet-ontvankelijk verklaard en de overige bezwaren zijn afgewezen. Nadien heeft de Inspecteur wederom met als dagtekening 13 oktober 2014 uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren, uitgezonderd het bezwaar tegen de aanslag van 30 november 2012 - hetwelk niet ontvankelijk is verklaard - afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft op 4 februari 2015 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 13 oktober 2014. De Inspecteur heeft op 2 november 2015 een verweerschrift ingediend.
1.5
De mondelinge behandeling vond plaats op 2 juni 2016 te Philipsburg. Aldaar zijn verschenen [ A ] en [ B ] en namens de Inspecteur [ C ]. Onderhavige zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaken met betrekking tot de winstbelasting met nrs. SXM201501131 en SXM201501132 en de zaken met betrekking tor de loonbelasting en premies AOV met nrs. SXM201501128 en SXM201501130. Al hetgeen in deze zaak is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Belanghebbende heeft een pleitnota met bijlagen overgelegd. De mondelinge behandeling werd aangehouden om partijen de mogelijkheid te geven om de zaken te bespreken. De Inspecteur heeft hiervan een verslag (met bijlagen) overgelegd. Hiervan is een afschrift naar belanghebbende verzonden.
1.6
De mondelinge behandeling werd hervat op 15 september 2016. Aldaar zijn verschenen [ A ] en [ B ] en namens de Inspecteur [ C ] en [ D ]. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de onder 1.5 vermelde zaken.
1.7
Na de zitting heeft belanghebbende overeenkomstig het verzoek van het Gerecht (op 11 oktober 2016) een nader bewijsstuk, de “Operating Agreement between [ X & Z Ltd].” overgelegd. De Inspecteur heeft hierop gereageerd. Een afschrift van de overgelegde stukken is telkens naar de wederpartij gestuurd.

2.DE TUSSEN PARTIJEN VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is een ‘limited liability company’ opgericht naar het recht van de Marshall Islands. De Limited Liability Company Agreement (LLC Agreement) van 5 juli 2007 behoort tot de gedingstukken.
2.3
In de LLC agreement is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
This Operating Agreement of [ X LLC], a limited liability company (LLC) organized pursuant to the Marshall Islands Limited Liability Company ACT (the “ACT”), is entered into and shall be effective as of the Effective Date, by and among the Company and the persons executing this Agreement as Members.
Article I. FORMATION
1. Organization.The Members hereby organize the Company as a limited liability company pursuant to the provisions of the Act
2. Agreement, Effect of Inconsistencies with the ActFor and in consideration of the mutual convenants herein contained and for other good and valuable consideration, the receipt and sufficiency of which is hereby acknowledged, the Members executing the Operating Agreement hereby agree to the terms and conditions of the Operating Agreement, as it may from time to time be amended according to its terms. It is the express intention of the members that the Operating Agreement shall be the sole source of agreement of the parties, and except to the extend a provision of the Operating Agreement is expressly prohibited or ineffective under the Act, the Operating Agreement shall govern. (…) The Members hereby agree that each Member shall be entitled to rely on the provisions of this Operating Agreement, and no Member shall be liable to the Company or to any Member for any action or refusal to act taken in good faith reliance on the terms of this Operating Agreement. The Members and the Company hereby agree that the duties and obligations imposed on the Members of the Company as such shall be those set forth in this Operating Agreement, which is intended to govern the relationship among the Company and the Members.
3. Name.The name of the Company is [X LLC], and all business of the Company shall be conducted under that name or under any other name, but in any case, only to the extent permitted by applicable law.
4. Effective Date.The operating Agreement shall become binding and effective as an agreement among the parties effective as of the date hereof, and shall continue in effect until the termination of the Company following dissolution pursuant hereto.
(…)
ARTICLE II. DEFINITIONS
For purposes of this Operating Agreement, unless the context clearly indicates otherwise, the following terms shall have the following meanings;
(…)
9. CompanyX LLC], a limited liability company formed under the laws of the Republic of the Marshall Islands, and any successor limited liability company.
10. Company Property.Any Property owned by the Company.
(…)
18. Initial Capital Contribution.The Capital Contribution agreed to be made by the Initial Members as described in Article IX.
19. Initial Members.Those persons identified on Exhibit A attached hereto and made a part hereof by this reference who have executed the Operating Agreement.
(…)
24. Manager.A person selected to manage the affairs of the Company under Article VIII hereof.
25. Member.An initial Member or Additional Member, including unless the context expressly indicates to the contrary, a Managing Member.
ARTICLE III. NATURE OF BUSINESS
The business of the Company shall be any and all lawful business including but not limited to chartering vessels; and, the management and operation of any property which comes to the Company by the way of fees or investment. The Company shall have the authority to do all things necessary or convenient to accomplish its purpose and operate its business as described in Articles III and IV. (…)
ARTCLE V. ACCOUNTING AND RECORDS
1. Records to be Maintained.The Company shall maintain the following records at the Principal Office or at any other Company Office designated in writing by the Company: (…)
2. Reports to MembersThe Managers shall provide reports at least annually to the Members at such time and in such manner as the Managers may determine reasonable.
(…)
ARTICLE VII. RIGHTS AND DUTIES OF MEMBERS
(…)
2. Liability of MembersSubject to subsection (3) of this Article, no Member shall be liable as such for the liabilities of the Company. The failure of the Company to observe any formalities or requirements relating to the exercise of its powers or management of its business or affairs under the Operating Agreement or the Act shall not be grounds for imposing personal liability on the Members for liabilities of the Company.
(…)
ARTICLE VIII. MANAGERS
1. Managers.The ordinary and usual decisions concerning business affairs of the Company shall be made by the Managers. There shall be at a minimum, one Manager. The initial Managers are identified on Exhibit A.
(…)
3. Authority of managers to Bind Company.The Managers and agents of the Company authorized by the Members shall have the authority to bind the Company. No Member who is not either a Manager or otherwise shall take any action to bind the Company, and each Member shall indemnify the Company for any costs or damages incurred by the Company as a result of the unauthorized action of such Member. Each Manager has the power, on behalf of the Company, to do all things necessary or convenient to carry out the business and affairs of the Company, including without limitation:
( a) The institution, prosecution, and defense of any Proceeding in the Company’s name;
( b) The purchase, receipt, lease, or other acquisition, ownership, holding, improvement, use, and other dealing with Property, wherever located;
( c) The sale, conveyance, mortgage, pledge, lease, exchange and other disposition of Property;
( d) The entering into contracts and guaranties, incurring of liabilities, borrowing money, issuance of notes, bonds, and other obligations; and the securing of any of its obligations by mortgage or pledge of any of its Property or income;
( e) The lending of money, investment and reinvestment of the Company’s funds, and receipt and holding of Property as security for repayment, including, without limitation, the loaning money to, and otherwise helping Members, officers, employees, and agents;
( f) The conduct of the Company’s business, the establishment of Company offices, and the exercise of the powers of the Company within or without the State;
( g) The appointment of employees and agents of the Company, the defining of their duties, the establishment of their compensation;
( h) The payment of pensions and establishment of pension plans, pension trusts, profit sharing plans, and benefit and incentive plans for all, or any of the current or former Members, employees, and agents of the Company;
(…)
( m) The participation in partnership agreements, joint ventures, or other associations of any kind with any person or persons;
(…)
4. Actions of ManagersEach Manager has the power to bind the Company as provided in this Article VIII. (…)
5. Compensation of Managers.Each Manager shall be reimbursed all reasonable expenses incurred in managing the Company and shall be entitled to compensation, in an amount to be determined from time to time by the affirmative vote of a Majority of the Members.
(…)”
2.4
Volgens de LLC Agreement (EXHIBIT A), zijn de ‘membership untis’ voor 100 percent in handen van [ H LTD] (H). Alle aandelen van [ H ] zijn in handen van [ Y ] (Y). Volgens de LLC Agreement is [ Y ] de ‘manager’ van belanghebbende. [ Y ] is woonachtig in Sint Maarten.
2.5
De bestuurder van [ H ] is [ Z LTD ] (Z). De aandelen van [ Z ] zijn voor 100 percent in handen van [ Y ]. Tussen [ Z ] en [ Y ] bestaat een “management and operation agreement” ( 1 januari 2006). Daarin staat dat [ Z ] voor derden bezittingen beheert (“manages assets for various parties”) en dat partijen overeenkomen dat [ Y ] de beheersactiviteiten gaat uitvoeren. Voor deze beheersactiviteiten zal aan [ Y ] jaarlijks een management fee worden betaald van USD 200.000.
2.6
Belanghebbende is in Sint Maarten geregistreerd ([ 0000000]) en heeft aldaar een vestigingsadres ([ adres, Sint Maarten]). Belanghebbende is de juridische eigenaar van het megajacht “[ X ]”. Het jacht is geregistreerd in Sint Vincent en vaart met een vlag van St. Vincent & the Grenadines.
2.7
De Belastingdienst heeft een boekencontrole ingesteld bij belanghebbende met betrekking tot de loonbelasting en de belasting op bedrijfsomzetten voor de jaren 2004 tor en met 2008. De bevindingen van de boekencontrole zijn weergegeven in het rapport van 4 mei 2011. Belanghebbende heeft over de controlejaren geen aangiften ingediend.
Over de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende wordt – voor zover van belang – in het onderdeel 1 (pagina 5) van het rapport het volgende vermeld:
“ [ X LLC] door middel van [ X ] (het schip) houdt zich bezig met dienstverlening in de vorm van:
  • “lagoon cruises en dock parties” in Simpsonbay Lagoon (zie copie van “The Daily Herald” d.d. 27 november 2008).
  • (boot) charters cq mini-cruises voor (vermogende) particulieren waarbij het beginpunt gelijk en/of niet gelijk is aan het eindpunt;
  • Prive cruises cq “trips” voor aandeelhouders en familieleden.
Ik heb geconstateerd op grond van de “ticket history” van de [ S N.V.] en de maand agenda van januari 2009 tot en met juni 2009, dat het begin- en eindpunt is binnen het heffingsgebied St. Maarten. Alsmede geeft de logboek aan dat [ X ] gedurende het jaar 2008 in de haven van St. Maarten voor 269 dagen heeft gelegen. Dit is het meerendeel van het jaar en is dus niet incidenteel.
Volgens de heer [ R] en mevrouw [ I ] zijn de werknemers in dienst van [ Z Ltd.] en zij bezitten niet eens de Nederlandse nationaliteit. De hier vermelde argumenten zijn niet van toepassing om te bepalen wie is inhoudingsplichtige. Er zijn arbeidsovereenkomsten hier afgesloten op permanente basis door dhr. [ Y ]
(zie bijlage 10).
Op basis van de “management and operation agreement” en “limited liability company agreement’ is dhr. [ Y ] door [ Z Ltd.] c.q. [ H ] en [ X LLC] aangewezen als vaste vertegenwoordiger hier. (…)”
Over de administratie wordt in het onderdeel 2 (pagina 6 en 7) van het rapport het volgende vermeld:
“ 2.1 Administrateur belastingplichtige
De jaarrekening over het jaar 2008 werd intern samengesteld door de heer [ Y ].
Op deze jaarrekening werd geen accountantscontrole toegepast.
2.2.
Financiële administratie
Volgens dhr. [ Y ] wordt de financiële administratie niet op het eiland bijgehouden. De jaarrekening 2008 wordt in excel verwerkt door de heer [ Y ].
2.3
Salarisadministratie
De salarisadministratie is niet aangeleverd en wordt niet verwerkt en bijgehouden. De aangiften LB worden ook niet verzorgd.
2.4
Administratieplicht
“(…)
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43, lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zgn. omkering bewijslast.”
2.5
Bewaarplicht
“(…)
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de bewaarplicht ingevolge artikel 43, leden 2 en 6 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL de zgn. omkering bewijslast.”
2.7
Oordeel administratie
Naast de in de onderdelen “Administratieplicht” en “Bewaarplicht” genoemde gebreken heb ik geconstateerd dat de administratie in de gecontroleerde periode dusdanige ernstige tekortkomingen vertoont dat deze verworpen dient te worden. (…)
Ondanks de genoemde gebreken wordt de administratie toch als grondslag voor de berekening van de bedrijfsomzetten, loonbelasting en premies geaccepteerd. (…)”
2.8
Volgens het rapport (onderdeel 4) zijn de activiteiten die belanghebbende met het jacht verricht, diensten in de zin van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten 1997 (Lv BBO). In het rapport is ook vermeld dat de diensten van belanghebbende niet als vervoersdiensten kunnen worden aangemerkt, en derhalve niet vrijgesteld zijn ingevolge artikel 8, vierde lid van de Lv BBO.
2.9
Naar aanleiding van de bevindingen van de boekencontrole heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslagen BBO voor het jaar 2012 opgelegd.

3.HET GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil de vraag of de naheffingsaanslagen en boeten terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt dat de aanslagen en boeten moeten worden vernietigd. Zij voert –samengevat - daartoe aan:
- Primair: Het jacht wordt niet door belanghebbende geëxploiteerd maar door [ Z ]. Volgens belanghebbende blijkt dit uit de op 11 oktober 2016 overgelegde “Operating Agreement between [ X LLC & Z ].”, hetwelk, aldus belanghebbende, kan worden aangemerkt als een huurovereenkomst in klassieke zin: een gebruiksovereenkomst. Door belanghebbende wordt het jacht aan [ Z ] ter beschikking gesteld en het jacht wordt door de laatstgenoemde vennootschap geëxploiteerd. Bij belanghebbende is sprake van vermogensbeheer.
- Subsidiair: Voor belanghebbende bestaat geen belastingplicht. Belanghebbende is niet in Sint Maarten gevestigd en heeft daar geen vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger.
- Meer subsidiar: De vrijstelling voor zeeschepen (artikel 8, vierde lid van de Lv BBO) is van toepassing.
3.3
De Inspecteur stelt dat de aanslagen en boeten terecht zijn. Zij voert – samengevat - daartoe aan:
- Met betrekking tot de primaire stelling voert de Inspecteur aan dat zij twijfelt over de bevoegdheid van [ Y] om namens [ Z ] de huurovereenkomst te sluiten en ook over de juistheid van de in de overeenkomst vermelde datum van sluiting van de overeenkomst. Volgens de Inspecteur wordt het jacht niet door [ Z ] maar door belanghebbende geëxploiteerd. Dit volgt, aldus de Inspecteur, uit de feiten en omstandigheden. Zij verwijst hierbij onder andere naar de LLC Agreement, de tijdens de boekencontrole overgelegde stukken (waaronder een winst- en verliesrekening) alsmede het eerder in de procedure ingenomen standpunt van belanghebbende dat het jacht wel door belanghebbende wordt geëxploiteerd.
- Met betrekking tot de subsidiaire stelling voert de Inspecteur aan dat er wel belastingplicht bestaat voor belanghebbende. Volgens de Inspecteur is [ Y ] beslissingsbevoegd over het ondernemingsbeleid en alle bedrijfszaken van belanghebbende. De feitelijke leiding is daarom gelegen in Sint Maarten. Ingevolge artikel 5 van de Lv BBO wordt de omzet gerealiseerd in Sint Maarten omdat belanghebbende in Sint Maarten is gevestigd.
- Volgens de Inspecteur ziet de vrijstelling van artikel 8, vierde lid van de LvBBO niet op bedrijfsomzetten met het uitvoeren van vaartochten waarbij het recreatieve karakter voorop staat, zoals dat bij belanghebbende het geval is.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Formeel: ontvankelijkheid beroep

4.1.1
De uitspraken op bezwaar hebben als dagtekening 7 februari 2014. Nadien heeft de belastingdienst voor een tweede keer uitspraken op bezwaar gedaan (dagtekening 13 oktober 2014). Tegen laatst vermelde uitspraken heeft belanghebbende op 4 februari 2015 beroep aangetekend. Het stelsel van wettelijke bepalingen dat het beroep in belastingzaken regelt, brengt echter mee dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt. Een nadere beslissing van de Inspecteur over de belastingaanslagen (en boetebeschikkingen) waartegen bezwaar is gemaakt, is niet aan te merken als een beslissing waartegen ingevolge artikel 31 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) beroep kan worden ingesteld. Het beroep van 4 februari 2015 is derhalve niet-ontvankelijk.
4.1.2
Op de zitting van 2 juni 2016 heeft belanghebbende gesteld dat zij ook op 4 april 2014 beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van 7 februari 2014. Daartoe heeft zij e-mail correspondentie (van 4 april 2016) met de griffie van de Raad van Beroep voor Belastingzaken overgelegd, een afschrift van het beroepschrift alsmede een aanvulling (17 november 2014) daarop. Dit beroepschrift van 4 april 2014 is bij de griffie kennelijk in het ongerede geraakt. Het Gerecht oordeelt dat belanghebbende (tijdig) beroep heeft ingesteld tegen voormelde uitspraak op bezwaar van 7 februari 2014. Dit beroepschrift waarin tegen dezelfde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen wordt opgekomen is derhalve ontvankelijk. Het Gerecht acht de beroepschriften gevoegd te zijn behandeld.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.1.3
Met betrekking tot het bezwaar tegen de naheffingsaanslag BBO (aanslagnummer 82207) en boetebeschikking met als dagtekening 30 november 2012 oordeelt het Gerecht dat ook sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft onbetwist, althans onvoldoende betwist aangevoerd dat zij ook pas middels een overzicht van de Ontvanger van 18 april 2013 bekend is geworden met het bestaan van de naheffingsaanslag en boetebeschikking. Nu belanghebbende op 19 april 2013 bezwaar heeft aangetekend (derhalve binnen de 1-maandstermijn), is sprake van verschoonbare termijnoverschrijding. Het bezwaar is derhalve ontvankelijk. In zoverre is het beroep gegrond.
Inhoudelijk
4.2
Belanghebbende stelt (pleitnota eerste zitting) – dat het jacht niet door haar – zoals door de Inspecteur wordt verdedigd - maar door [ Z ] wordt geëxploiteerd. Volgens belanghebbende is sprake van vermogensbeheer door belanghebbende en daarom is belanghebbende niet belastingplichtig. Ter staving hiervan is de ‘operating agreement’ (gebruiksovereenkomst) tussen belanghebbende en [Z] overgelegd. De overeenkomst van 5 juli 2007 is namens beide partijen door [ Y ] ondertekend. De Inspecteur bestrijdt gemotiveerd dat het megajacht door [ Z ] wordt geëxploiteerd. Het Gerecht oordeelt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur ligt.
4.2.1
De vraag of de ‘operating agreement’ rechtsgeldig is laat het Gerecht in het midden. Uit de tekst van deze overeenkomst kan naar het oordeel van het Gerecht niet worden afgeleid dat de exploitatie van het schip voor rekening en risico van [ Z ] gebeurt. Het Gerecht verwijst hiervoor naar artikel II, section 2.01 van de overeenkomst. Daarin staat dat [ Z ] voor rekening van belanghebbende management en marketing activiteiten gaat verrichten. “Owner
(het Gerecht: hiermee wordt bedoeld: belanghebbende)is the sole, absolute, legal and beneficial owner of the motor yacht built by (….) registered in the Republic of the Marshall Islands currently known as [ X ] and all agreed tenders and inventory (…). Owner agrees to allow Servicer
(het Gerecht: hiermee wordt bedoeld: [ Z ])to
engage in management and marketing activities on its behalf(
onderstreping van het Gerecht)in order to schedule charters for hire. Nog daargelaten de vraag of deze overeenkomst als een gebruiksovereenkomst kan worden aangemerkt wijzen de door de Inspecteur aangevoerde feiten en omstandigheden (zie hierna) in de richting dat niet [ Z ] maar belanghebbende het jacht feitelijk exploiteert.
4.2.2
Uit de LLC Agreement volgt dat belanghebbende zich bezighoudt met onder andere de exploitatie van schepen (zie Article III. Nature of business). Tijdens de boekencontrole van belanghebbende is door [ Y ] een winst- en verliesrekening overgelegd voor het jaar 2008 (zie pleitnota van de Inspecteur van 14 september 2016). Door [ Y ] is toen niet te kennen gegeven dat de overgelegde administratie van [ Z ] is. Het Gerecht leidt uit dit stuk in samenhang met de LLC agreement af dat het schip feitelijk voor rekening en risico van belanghebbende wordt geëxploiteerd. Zo blijkt uit de winst en verliesrekening dat met het schip omzet wordt gegenereerd met onder andere charteractiviteiten en dat vaar- en personeelskosten worden gemaakt. Het Gerecht heeft geen reden om aan te nemen dat voor het onderhavige jaar de feiten en omstandigheden anders waren. Het Gerecht neemt hierbij ook in overweging dat belanghebbende in de controle-, bezwaar en in de beroepsfase (het beroepschrift) zelf heeft aangevoerd dat de exploitatie van het jacht door haar plaatsvindt. Verwezen wordt naar de volgende stukken:
Brieven van 9 juni 2006 en 16 april 2010 van de toenmalige gemachtigde ([ R ] van het kantoor [ M ]) van belanghebbende:
  • “In 2007 [ H ] Company Ltd. acquired a yacht, which currently bears the name “[ X ]” normally lies in the lagoon of Sint Maarten, however
  • “Om misverstanden te voorkomen willen wij aanvangen met het kort samenvatten van de feiten en omstandigheden. In juni 2007 heeft [ H Ltd.] (hierna: “[ H ]”), een vennootschap opgericht naar het recht van Nevis, het schip “[ AF ]” verworven van [ WM] (een ongelieerde partij). Het schip werd in de tweede helft van 2007 verbouwd en kreeg eveneens een andere naam: “[ X ]”.
Beroepschrift BBO:
“Conclusie
Nu de dienstverlening van [ X LLC]buiten het heffingsgebied plaatsvindt, kan er geen sprake zijn van enige belastingplicht voor de Belasting op Bedrijfsopbrengsten”.
(*onderstrepingen zijn van het Gerecht)
Het Gerecht is gelet op het voorgaande van oordeel dat van vermogensbeheer door belanghebbende geen sprake is en dat het megajacht voor rekening en risico van belanghebbende wordt geëxploiteerd.
4.2.3
Ingevolge artikel 2 Lv BBO wordt onder andere BBO geheven over bedrijfsomzetten die door in het heffingsgebied wonende of gevestigde ondernemers in het kader van hun onderneming in het heffingsgebied worden gerealiseerd door het leveren van goederen en het verrichten van diensten. Voor de belastingplicht is van belang of de diensten van belanghebbende binnen het heffingsgebied plaatsvinden. In dat verband is artikel 5 Lv BBO van belang. Daarin is bepaald dat de plaats waar een bedrijfsomzet wordt gerealiseerd de plaats is waar de ondernemer die de bedrijfsomzet realiseert woont of is gevestigd. Of een ondernemer in het heffingsgebied woont of is gevestigd, wordt naar omstandigheden beoordeeld. Voor de invulling van het begrip vestigingsplaats moet worden aangesloten bij de uitleg die artikel 4 Algemene landsverordening Landsbelastingen aan dit begrip geeft. Het Gerecht oordeelt dat de vestigingsplaats van belanghebbende in Sint Maarten is gelegen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst het Gerecht naar de rechtsoverweging 4.4 van de tussenuitspraak van vandaag in de samenhangende zaak inzake de winstbelasting met nrs. SXM201501131 en SXM201501132.
4.2.4
Volgens de wetsgeschiedenis is de hoofdregel dat de in het heffingsgebied wonende of gevestigde ondernemer al zijn prestaties binnen het heffingsgebied verricht, tenzij hij het tegendeel kan aantonen. Uit hetgeen door partijen is aangevoerd leidt het Gerecht af dat belanghebbende met het jacht binnen en buiten het heffingsgebied activiteiten ontplooit. Over de omzet behaald buiten het heffingsgebied is belanghebbende gelet op het voorgaande geen BBO verschuldigd. Dat belanghebbende ook binnen het heffingsgebied activiteiten ontplooit – hetgeen van de zijde van belanghebbende wordt bestreden – blijkt uit de feitelijke constateringen van de controle ambtenaar over het gebruik van het jacht (zie 2.7). Het Gerecht neemt ook in aanmerking het door de Inspecteur overgelegde reclamemateriaal (zie bijlagen bij de pleitnota van de Inspecteur van 14 september 2016) bijvoorbeeld het stuk uit de krant waarin wordt geadverteerd voor “lagoon cruises en dock parties” met het jacht.
4.3
Vervolgens komt de vraag aan de orde of belanghebbende vrijstelling geniet voor de in het heffingsgebied behaalde bedrijfsomzet. Belanghebbende stelt dat de vrijstelling van artikel 8, vierde lid van de Lv BBO van toepassing is. Deze bepaling luidt als volgt:
“Vrijstelling van belasting wordt verleend voor dat gedeelte van de bedrijfsomzet waarvan de ondernemer kan aantonen dat het is gerealiseerd door middel van luchtvaartuigen of zeeschepen. Onder zeeschepen worden verstaan alle vaartuigen, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer te water, met uitzondering van pleziervaartuigen”.
4.3.1
Volgens belanghebbende is het jacht gelet op onder andere haar bouw en afmetingen aan te merken als een zeeschip. Belanghebbende verwijst hierbij naar hetgeen in de wetsgeschiedenis over de vrijstelling is vermeld en ook voert zij aan dat het jacht wordt aangewend voor het vervoer van personen. De Inspecteur voert aan dat het jacht een pleziervaartuig is. De omzet van een pleziervaartuig valt – aldus de Inspecteur- niet onder de vrijstelling. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt.
4.3.2
In de memorie van toelichting op de vrijstellingsbepaling is – voor zover van belang - het volgende vermeld:
“Op grond van het verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Chicago, 7 december 1944 (…)) en de resoluties van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) dienen internationale vervoersdiensten buiten de heffing te blijven. Op grond hiervan, alsmede op grond van de nauwe verstrengeling van nationaal en internationaal lucht- en zeevervoer is (…) een vrijstelling opgenomen voor bedrijfsomzetten gerealiseerd door het verrichten van alle vervoer door middel van luchtvaartuigen en zeeschepen”.
Het Gerecht leidt uit de tekst van de vrijstellingsbepaling in samenhang met de toelichting daarop dat de vrijstelling is bedoeld voor diensten waarbij het vervoer van personen en goederen op de voorgrond staat. Bij een pleziervaartuig staat het recreatief karakter van het gebruik op de voorgrond hetgeen tot uiting komt in de bouw en inrichting. De bouw en inrichting van het jacht (zie overgelegde foto’s van het jacht in de bijlagen van de pleitnota van de Inspecteur van 14 september 2016) laten onmiskenbaar zien dat de recreatie op de voorgrond staat. Steun voor deze interpretatie van de term pleziervaartuig vindt het Gerecht in het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 1983 nr. 21.598, BNB 1983/251. Volgens dit arrest moet onder een pleziervaartuig (als bedoeld in artikel 61a, vijfde lid, onderdeel d, Wet IB 1964) worden verstaan: een vaartuig dat, beoordeeld naar zijn bouw en inrichting, ongeacht het oogmerk van degene die het heeft aangeschaft en van de opvarenden, moet worden gerekend tot de vaartuigen welke plegen te worden gebruikt voor het genoegen van de eigenaar of houder en de zijnen.
4.3.3
Gelet op het voorgaande oordeelt het Gerecht dat de vrijstelling niet van toepassing is op de diensten van belanghebbende die binnen het heffingsgebied Sint Maarten vallen.
Het bedrag van de aanslagen en boetebeschikkingen
4.4
Belanghebbende heeft zich niet uitgelaten over het bedrag de aanslagen en boetebeschikkingen. Het Gerecht zal belanghebbende – in navolging van de afspraak op de zitting van 15 september 2016 - daartoe in de gelegenheid stellen.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • stelt belanghebbende in de gelegenheid zich binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak uit te laten over het bedrag van de aanslagen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2018, in tegenwoordigheid van de griffier Maite Faro MSc.
De griffier, De rechter,
De griffier is buiten staat om de
uitspraak te ondertekenen
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.