ECLI:NL:OGEAM:2017:50

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
103/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerecht in Eerste Aanleg en verwijzing naar het Gerecht in Ambtenarenzaken inzake toelage politieke assistent

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 13 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een politieke assistent, en de Minister van Justitie van Sint Maarten. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een beslissing van de Minister, waarin haar verzoek om een toelage werd afgewezen. Het beroep was echter ingediend bij het verkeerde Gerecht, namelijk het Gerecht in Eerste Aanleg in plaats van het Gerecht in Ambtenarenzaken. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het onbevoegd was om het beroep te behandelen en heeft het beroep doorverwezen naar het Gerecht in Ambtenarenzaken.

Eiseres had eerder een toelage ontvangen op basis van de Handleiding Politieke Assistenten, maar deze was stopgezet na de beëindiging van de ambtstermijn van de Minister van Justitie. De Minister had in een memo aan de salarisadministratie gevraagd om toelages toe te kennen aan bepaalde medewerkers, maar het Gerecht oordeelde dat dit memo geen besluit was waartegen rechtsmiddelen openstonden. Eiseres had haar beroepschrift expliciet gericht aan de bestuursrechter bij het Gerecht in Eerste Aanleg, maar het Gerecht oordeelde dat zij als ambtenaar het verkeerde Gerecht had aangesproken.

Het Gerecht heeft het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om een toelage gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om zich te wenden tot het juiste Gerecht bij geschillen over hun rechtspositie. De beslissing van het Gerecht in Eerste Aanleg is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak / Landsverordening materieel ambtenarenrecht
Uitspraak: 13 november 2017
Zaaknummer: 103/2016
Uitspraaknr:
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN &
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
C
wonende op Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: R.A. Agata
en:
de Minister van Justitie van het Land Sint Maarten
verweerder,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr.

1.Aanduiding bestreden beschikking

Het schrijven van verweerder van 18 juli 2016, waarin het verzoek van eiseres om een toelage niet wordt ingewilligd.

2.Procesverloop

Namens eiseres is op 5 september 2016 ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een beroepschrift ingediend ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Op 17 augustus 2017 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 21 augustus 2017. Eiseres is in persoon verschenen bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Voor verweerder is de heer mr. V. Jusia verschenen bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten van partijen

  • Aan eiseres is per 1 oktober 2013 tot het einde van de zittingsduur van de Minister van Justitie D.L. Richardson, een toelage toegekend op grond van de “Handleiding Plaatsing Politiek Assistenten” (hierna: Handleiding PPA) wegens haar werk als beleidsadviseur voor genoemde Minister. Die zittingsduur is geëindigd op 19 november 2015, toen de heer R.F. Gibson als waarnemend Minister van Justitie is aangetreden.
  • Op 12 januari 2016 heeft de waarnemend Minister van Justitie R.F. Gibson in een memo aan de salarisadministratie gevraagd aan drie met name genoemde personen die hem hebben bijgestaan gedurende zijn waarneming, een toelage toe te kennen.
  • Op 27 januari 2016 is de nieuwe Minister van Justitie, de heer E.G. Kirindongo, ingezworen.
  • Bij schrijven van 23 februari 2016 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het memo van 12 januari 2016. De gronden van het bezwaar heeft zij op 22 maart 2016 ingediend.
  • Bij besluit van 7 juli 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
  • Op 18 juli 2016 schrijft de –toenmalig- Minister van Justitie Kirindongo aan eiseres, in reactie op haar aanvullend bezwaarschrift van 22 maart 2016, dat hij haar verzoek niet kan inwilligen.
  • Bij Landsbesluit van 19 december 2016 is aan eiseres per 1 augustus 2016 tot aan 19 december 2016, zijnde het einde van de zittingsduur van de Minister van Justitie Kirindongo, een toelage toegekend in verband met haar werkzaamheden in het Kabinet van die Minister van Justitie. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen ingesteld.
Eiseres stelt dat zij, toen de waarnemend Minister van Justitie in november 2015 aantrad al op het Kabinet van de Minister van Justitie werkte. De waarnemend Minister heeft toen alle Kabinetsleden stilzwijgend aangenomen en hen toelages toegekend. In november en december 2015 heeft ook zij een toelage ontvangen op grond van de Handleiding PPA. Zij is dezelfde werkzaamheden blijven doen. Eiseres meent dat zij daarom ten onrechte van een toelage is uitgesloten. De Minister van Justitie Kirindongo heeft erkend dat zij als Kabinetsmedewerkster werkte en dat zij haar werk goed doet.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het Gerecht niet bevoegd is om het beroep te behandelen, omdat eiseres een ambtenaar is. Het is daarom het Gerecht in Ambtenarenzaken dat bevoegd is. Voorts stelt verweerder dat het memo van 12 januari 2016, waar het bezwaar van eiseres van 23 februari 2016 zich tegen richt, niet een beschikking is als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening Administratief Recht. Het is niet meer dan een interne instructie aan de salarisadministratie om de daarin vermelde personen een toelage toe te kennen wegens hun benoeming als leden in het Kabinet van de waarnemend Minister van Justitie. Dat moet leiden tot niet ontvankelijk verklaring van eiseres in haar beroep, aldus verweerder. Verweerder heeft voorts nog inhoudelijk gereageerd op de gronden die eiseres heeft aangevoerd.
3. Het Gerecht overweegt het volgende.
Eiseres heeft haar beroepschrift van 5 september 2016 expliciet gericht aan “de bestuursrechter bij het Gerecht in Eerste Aanleg”. In de bij dit beroepschrift gevoegde machtiging van eiseres staat voorts expliciet dat eiseres aan gemachtigde Agata een machtiging verleent om voor haar een “L.A.R. beroep bij het Gerecht in Eerste Aanleg” in te dienen.
Eiseres en haar gemachtigde hebben daarmee miskend dat eiseres ambtenaar is en dat de besluiten die zij aanvecht haar positie als zodanig betreffen. Met verweerder is het Gerecht dan ook van oordeel dat eiseres het verkeerde Gerecht heeft aangeschreven. Het Gerecht is onbevoegd om het beroepschrift van eiseres te behandelen.
Artikel 20, tweede lid van de Lar bepaalt dat indien het beroepschrift bij een onbevoegd Gerecht is ingediend, het Gerecht het beroepschrift naar de bevoegde rechter of het bevoegde bestuursorgaan zendt. Het Gerecht merkt in dat geval het beroepschrift aan als bezwaarschrift in de zin van de Rar en zendt het ter behandeling door naar het Gerecht in Ambtenarenzaken.
Het Gerecht heeft reeds tijdens de behandeling ter zitting bepaald dat het beroepschrift door het Gerecht in ambtenarenzaken zal worden behandeld. De behandeling is vervolgens voortgezet als de behandeling van een bezwaarschrift in de zin van de Rar, en behandeld door het Gerecht in ambtenarenzaken.
4. Het Gerecht in ambtenarenzaken overweegt het volgende.
Verweerder heeft bij het verweerschrift onder meer ingezonden een besluit gedateerd 7 juli 2016 en ondertekend op 9 juli 2016. In dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 23 februari 2016, thans te noemen klaagster, niet ontvankelijk verklaard omdat het memo waartegen het bezwaar is gericht niet een besluit is waartegen een rechtsmiddel open staat. Niettemin heeft verweerder in dit besluit nog een inhoudelijke beoordeling gegeven over de bezwaren van klaagster.
Klaagster heeft ter zitting gesteld dat dit besluit haar nooit is toegezonden en verweerder heeft de verzending niet aannemelijk kunnen maken. Dit betekent dat het besluit ten tijde van het instellen van het beroep (of in Rar-termen: het bezwaar) nog niet bij klaagster bekend was gemaakt en dus nog niet in werking was getreden. Het besluit valt buiten de omvang van dit geding.
Wel is aan klaagster bekend gemaakt, de brief van voormalig Minister van Justitie Kirindongo, van 18 juli 2016, door hem ondertekend op 22 juli 2016. In deze brief staat enerzijds dat de minister niet kan oordelen over de beslissing van zijn voorganger van 12 januari 2016 (het memo), anderzijds staat daarin dat de Minister het verzoek van klaagster niet kan inwilligen. Gelet op dit laatste, zal het Gerecht deze brief aanmerken als een besluit op het bezwaar van klaagster van 23 februari 2016. Met de zinsnede in dat besluit dat het verzoek van klaagster niet kan worden ingewilligd, is het bezwaar ongegrond verklaard.
Naar het oordeel van het Gerecht is deze ongegrond verklaring onjuist. Het bezwaar van klaagster was immers gericht tegen het memo van 12 januari 2016. Anders dan klaagster kennelijk veronderstelt, en nog daargelaten dat klaagster in dit memo niet voorkomt, is in dit memo niet een besluit genomen. Het memo bevat niet meer dan een instructie aan de salarisadministratie om aan drie personen tot uitkering van een toelage over te gaan. De stelling van klaagster dat er in de praktijk geen besluit wordt genomen over een dergelijke toelage en, zo begrijpt het Gerecht, dat het memo van 12 januari 2016 dus wel degelijk als een besluit moet worden gezien, wordt weerlegd door de besluiten van 6 augustus 2014, waarin aan klaagster voor de periode 1 oktober 2013 tot aan het einde van de zittingsduur van de (toenmalige) Minister van Justitie D.L. Richardson op grond van de Handleiding PPA een toelage wordt toegekend, en die van 19 december 2016 waarin aan klaagster, eveneens op grond van de Handleiding PPPA, een toelage wordt toegekend. Het bezwaar van 23 februari 2016, gericht tegen het memo van 12 januari 2016, had dan ook, nu het niet tegen een besluit is gericht, niet ontvankelijk moeten worden verklaard. Het Gerecht zal daarom het bezwaar gegrond verklaren, het besluit van 18 juli 2016 vernietigen en, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren.
Ter informatie overweegt het Gerecht dat uit het dossier en de behandeling ter zitting is gebleken dat het besluit van 19 december 2016 aan klaagster bekend is gemaakt. In dit besluit is aan klaagster met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2016 tot het einde van de ambtsperiode van Minister Kirindongo op 19 december 2016 een toelage toegekend. Tegen dit besluit heeft klaagster echter geen rechtsmiddel ingesteld. Dit besluit valt evenmin binnen de omvang van dit geding.
Ter voorlichting aan partijen zal het Gerecht enige inhoudelijke overwegingen wijden aan wat de kern is van het geschil: heeft klaagster recht op een toelage met ingang van een eerdere datum dan 1 augustus 2016? Het Gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend. Klaagster is, zoals al eerder aangehaald, benoemd als politiek assistent van toenmalig Minister van Justitie Richardson. De Handleiding PPA maakt duidelijk dat de benoeming als politiek assistent eindigt wanneer de zittingsduur van de minister eindigt. De benoeming van klaagster is dan ook beëindigd per 19 november 2015. Niet blijkt dat zij vervolgens is benoemd tot politiek assistent van de waarnemend Minister van Justitie Gibson in de periode van 19 november 2015 tot 27 januari 2016. Evenmin blijkt dat zij eerder dan 1 augustus 2016 is benoemd tot politiek assistent van toenmalig Minister van Justitie Kirindongo. Uit de toelichting van die minister blijkt dat de benoeming per 1 augustus 2016, en niet eerder, een bewuste keus is geweest. Er bestaan onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat klaagster stilzwijgend tot politiek assistent, van toenmalig waarnemend Minister Gibson of van toenmalig Minister Kirindongo, is benoemd. De vaststelling dat zij toen de waarnemend minister van justitie in november 2015 al op het Kabinet van de minister werkte, is daarvoor onvoldoende. Dat zij toen dezelfde werkzaamheden is blijven doen, heeft verweerder bovendien expliciet betwist en is door klaagster niet nader gesubstantieerd.

4.De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
  • Verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen
  • Verwijst het beroep naar het Gerecht in ambtenarenzaken
Het Gerecht in ambtenarenzaken:
  • Verklaart het bezwaar gegrond
  • Vernietigt het bestreden besluit
  • Voorziet zelf in de zaak en verklaart het bezwaar van 23 februari 2016 niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten tevens rechter in het Gerecht in ambtenarenzaken in Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 13 november 2017.
Tegen deze uitspraak, voor zover gedaan door het Gerecht in eerste aanleg, staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.
Tegen deze uitspraak, voor zover gedaan door het Gerecht in Ambtenarenzaken, is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.