Het Gerecht overweegt en oordeelt als volgt.
Verzoekster heeft tegelijkertijd en in één document zowel een beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift, als een verzoek om een voorlopige voorziening hangende dat beroep. Hoewel dit twee separate dossiers behoren te zijn, zal het Gerecht hieraan voorbijgaan omwille van de proces economie, omdat verzoekster in persoon procedeert en omdat het Gerecht heeft verzuimd om twee separate dossiers aan te maken. In deze uitspraak zal daarom zowel op het beroep als op het verzoek worden beslist.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Lar wordt met een beschikking gelijkgesteld een weigering om een beschikking te geven.
Ingevolge het derde lid van dit artikel geldt de beschikking als te zijn geweigerd indien de wettelijk gestelde termijn voor het geven daarvan is verstreken zonder dat een beschikking is gegeven of - bij het ontbreken van een dergelijke termijn - wanneer niet binnen redelijke termijn een beschikking is gegeven.
Ingevolge het eerste lid van artikel 69 van de Lar beslist het bestuursorgaan uiterlijk vier maanden na de datum van de indiening van het bezwaarschrift. Deze termijn kan, onder kennisgeving aan de bezwaarde en andere partijen, eenmaal met ten hoogste dertig dagen worden verlengd.
Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Er is aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Het indienen van beroep tegen het uitblijven van een beschikking is een middel om het desbetreffende bestuursorgaan tot besluitvorming te nopen. Het bestuursorgaan zal in het algemeen alsnog een beslissing dienen te nemen, waartegen desgewenst rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. In de Lar noch elders is bepaald dat het uitblijven van een beschikking als een afwijzende beschikking heeft te gelden. Verweerder diende, nu niet van een bedoelde verlenging is gebleken, uiterlijk op 29 augustus 2016 een beschikking te geven op het bezwaarschrift. Dat is niet gebeurd.
Het Gerecht stelt vast dat verweerder niet tijdig op het bezwaarschrift van verzoekster heeft beslist. Het beroep dient in zoverre gegrond te worden verklaard. Gelet op de voor donderdag, 31 augustus 2017 geplande hoorzitting en de ter zitting gedane toezegging, zal het Gerecht aan verweerder opdragen om binnen twee weken na de hoorzitting een beslissing op het bezwaar van verzoekster te nemen. Voorts zal het Gerecht bepalen dat het land Sint Maarten aan verzoekster NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door haar gestorte griffierecht.
Ten behoeve van de te nemen beslissing op bezwaar overweegt het Gerecht het volgende.
Het Gerecht stelt vast dat verzoekster al vanaf juli 2014 duidelijk heeft gemaakt aan verweerder dat zij niet als huisarts, maar als basisarts wil werken. In het primaire besluit wordt niettemin alleen ingegaan op het al dan niet mogen werken als huisarts en zijn geen overwegingen gewijd aan het specifieke verzoek van verzoekster. Het primaire besluit is aldus niet adequaat gemotiveerd. Verweerder heeft er weliswaar terecht op gewezen dat verzoekster voor haar aanvraag het formulier heeft gebruikt dat duidt op het werken als medisch beroepsbeoefenaar (“application form exemption to federal ordinance restricting the establishment of medical professionals”), maar verzoekster heeft onweersproken gesteld dat zij dat heeft gedaan op advies van (een medewerker van) verweerder. Onder die omstandigheden en nog daargelaten dat voor het specifieke verzoek van verzoekster klaarblijkelijk geen passend formulier voorhanden is zal verweerder alsnog in de beslissing op het bezwaarschrift een overweging moeten wijden aan de vraag of, ondanks dit verkeerde formulier, toch in de onderhavige procedure op het specifieke verzoek van verzoekster kan worden beslist. Het Gerecht overweegt dat, gezien het tijdsverloop sinds de aanvraag, een soepele houding van verweerder hier voor de hand zou liggen. Verweerder zal voorts in de te nemen beslissing op bezwaar duidelijk moeten maken waarom verzoekster wel toestemming heeft gekregen om als basisarts op de afdeling spoedeisende hulp te werken, maar toch niet als arts-assistent in een huisartspraktijk mag werken. Verweerder heeft in dat verband weliswaar betoogd dat het werken als basisarts op de afdeling spoedeisende hulp wordt toegestaan omdat de basisarts in die positie voortdurend door meerdere collega’s wordt omringd, maar dit heeft verzoekster, die daarmee zelf ervaring heeft opgedaan, nadrukkelijk weersproken. Zij stelt dat vooral in de nacht, de basisarts alleen werkt op die afdeling spoedeisende hulp. Ook zal verweerder in de beslissing op bezwaar moeten ingaan op het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat verzoekster, overigens pas ter zitting, heeft gedaan onder verwijzing naar de zaken van de artsen [H] en [I], die beiden toestemming hebben gekregen om zich als huisarts te vestigen. Daarbij is van belang de vraag of de stelling van verzoekster dat alle spoedeisende hulp-artsen als waarnemend arts op huisartsenposten werken, juist is.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening is op dit moment geen plaats. De hoorzitting naar aanleiding van het bezwaarschrift van verzoekster is immers aanstaande en er is geen aanleiding te twijfelen aan de toezegging van verweerder ter zitting dat binnen twee weken na de hoorzitting een beslissing op het bezwaarschrift van verzoekster zal worden genomen.