ECLI:NL:OGEAM:2017:48

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
Lar 332/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen niet-tijdige beslissing op bezwaarschrift inzake vergunning als medisch beroepsbeoefenaar op Sint Maarten

Op 30 augustus 2017 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een medisch beroepsbeoefenaar, een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen het uitblijven van een beschikking op haar bezwaarschrift had ingediend. Verzoekster had op 21 april 2016 een bezwaarschrift ingediend tegen de afwijzing van haar aanvraag tot ontheffing van het verbod om zich als medische beroepsbeoefenaar te vestigen. De minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid van Sint Maarten had deze aanvraag op 9 maart 2016 afgewezen. Verzoekster vroeg het Gerecht om de minister te bevelen binnen twee weken na de hoorzitting op 31 augustus 2017 een beslissing te nemen op haar bezwaarschrift.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2017 heeft verzoekster haar standpunt toegelicht en pleitaantekeningen overgelegd. De minister was vertegenwoordigd door twee medewerkers en een gemachtigde. Het Gerecht oordeelde dat de minister niet tijdig had beslist op het bezwaarschrift van verzoekster, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep. Het Gerecht droeg de minister op om binnen twee weken na de hoorzitting alsnog een beslissing te nemen op het bezwaarschrift van verzoekster. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de toezegging van de minister om tijdig te beslissen.

Het Gerecht stelde vast dat verzoekster al geruime tijd duidelijk had gemaakt dat zij als basisarts wilde werken, maar dat de minister in zijn primaire besluit niet adequaat op haar specifieke verzoek was ingegaan. Het Gerecht benadrukte dat de minister in zijn beslissing op het bezwaarschrift rekening moest houden met de argumenten van verzoekster en de noodzaak om een gemotiveerd besluit te nemen. De uitspraak werd gedaan door rechter C.W.M. Giesen en de minister werd veroordeeld tot betaling van NAf 150,-- aan verzoekster als vergoeding voor het griffierecht.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak Uitspraak : 30 augustus 2017 Zaaknummer : Lar 332/2017 Uitspraaknr. :
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
Op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening alsmede op het beroep van:
[verzoekster],
wonende te [C], te Sint Maarten, verzoekster eiseres, hierna te noemen verzoekster procederende in persoon,
in een geding tegen:
DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, SOCIALE ONTWIKKELING EN ARBEID VAN HET LAND SINT MAARTEN verweerder,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr.

1.Aanduiding bestreden beschikking(en)

De weigering om een beschikking te geven op het door verzoekster op 21 april 2016 ingediende bezwaarschrift, gericht tegen de beschikking van verweerder van 9 maart 2016 houdende afwijzing van de aanvraag tot ontheffing van het verbod om zich als medische beroepsbeoefenaar te vestigen en het medisch beroep uit te oefenen, dan wel medische beroepsbeoefenaars te vervangen of hun aantal uit te breiden;
het treffen van een voorlopig voorziening inhoudende het verlenen van een Ministeriële beschikking om werkzaamheden te verrichten als basisarts onder supervisie in de huisartsenpraktijk.

2.Het verloop van de procedure

Bij verzoekschrift van 10 augustus 2017, op dezelfde dag ontvangen ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier, heeft verzoekster tegen de onder 1 aangeduide beschikking beroep ingesteld ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Tegelijk met die beroep heeft zij gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Mondelinge behandeling van het verzoek en het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 21 augustus 2017. Verzoekster is in persoon verschenen en heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen (met producties) voorgedragen en overgelegd. Namens verweerder zijn mevrouw [A] en mevrouw [B], werkzaam bij de Ministerie van Volksgezondheid aanwezig, bijgestaan door gemachtigde voornoemd, die op schrift gestelde pleitaantekeningen (met producties) heeft voorgedragen en overgelegd.
Beslissing is bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1
Het Gerecht gaat vanuit de volgende vaststaande feiten.
  • Verzoekster, geboren op 3 oktober 1982 te Nederland heeft op 12 november 2015 een aanvraag ingediend tot ontheffing van het verbod zich hier te lande te vestigen als medische beroepsbeoefenaar en het medisch beroep uit te oefenen, dan wel medische beroepsoefenaars te vervangen.
  • Bij Ministeriële Beschikking van 24 februari 2016 is aan verzoekster een vergunning verleend om de geneeskundige praktijk als EHBO arts op Sint Maarten onder voorwaarden uit te oefenen, geldig tot en met 2 juni 2016.
  • Bij brief van 13 november 2016 is de aanvraag aangevuld door de artsen [C], [D] en [E]. In deze aanvulling staat –voor zover hier van belang- het volgende:
  • Bij beschikking van 9 maart 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en overwogen als volgt:
“(…) The Policy, stipulated that to be able to practice as a General Practitioner on Sint Maarten, you must have specialized as a general Practitioner or you must prove that you have worked at least seven years as a General Practitioner elsewhere. This criteria is also applicable for substitute General practitioners.(…)”
  • Verzoekster heeft op 28 april 2016 een bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikking ingediend.
  • Bij brief van 3 juli 2017 heeft de Inspectie voor de Volksgezondheid een waarschuwing uitgebracht aan de [F] Clinic als gevolg van overtreding van de medische wetgeving.
  • Bij brief van 2 augustus 2017 deelt verzoekster aan [B]mede dat haar aanvraag gericht is om te mogen werken als basisarts onder supervisie in een huisartsenpraktijk en als basisarts in een cosmetisch kliniek.
  • Bij e-mail bericht van 17 augustus 2017 heeft verweerder verzoekster uitgenodigd voor een hoorzitting op 31 augustus 2017.
3.2
Verzoekster heeft het Gerecht primair verzocht verweerder te bevelen om binnen twee weken een beslissing te geven op haar bezwaarschrift en subsidiair om over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende het verkrijgen van een voorlopige Ministeriële Beschikking om haar werkzaamheden als basisarts onder supervisie in de huisartsenpraktijk te verrichten, kosten rechtens.
3.3
Over de aangevoerde stellingen en verweer zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.
3.4
Het Gerecht overweegt en oordeelt als volgt.
Verzoekster heeft tegelijkertijd en in één document zowel een beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift, als een verzoek om een voorlopige voorziening hangende dat beroep. Hoewel dit twee separate dossiers behoren te zijn, zal het Gerecht hieraan voorbijgaan omwille van de proces economie, omdat verzoekster in persoon procedeert en omdat het Gerecht heeft verzuimd om twee separate dossiers aan te maken. In deze uitspraak zal daarom zowel op het beroep als op het verzoek worden beslist.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Lar wordt met een beschikking gelijkgesteld een weigering om een beschikking te geven.
Ingevolge het derde lid van dit artikel geldt de beschikking als te zijn geweigerd indien de wettelijk gestelde termijn voor het geven daarvan is verstreken zonder dat een beschikking is gegeven of - bij het ontbreken van een dergelijke termijn - wanneer niet binnen redelijke termijn een beschikking is gegeven.
Ingevolge het eerste lid van artikel 69 van de Lar beslist het bestuursorgaan uiterlijk vier maanden na de datum van de indiening van het bezwaarschrift. Deze termijn kan, onder kennisgeving aan de bezwaarde en andere partijen, eenmaal met ten hoogste dertig dagen worden verlengd.
Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Er is aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Het indienen van beroep tegen het uitblijven van een beschikking is een middel om het desbetreffende bestuursorgaan tot besluitvorming te nopen. Het bestuursorgaan zal in het algemeen alsnog een beslissing dienen te nemen, waartegen desgewenst rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. In de Lar noch elders is bepaald dat het uitblijven van een beschikking als een afwijzende beschikking heeft te gelden. Verweerder diende, nu niet van een bedoelde verlenging is gebleken, uiterlijk op 29 augustus 2016 een beschikking te geven op het bezwaarschrift. Dat is niet gebeurd.
Het Gerecht stelt vast dat verweerder niet tijdig op het bezwaarschrift van verzoekster heeft beslist. Het beroep dient in zoverre gegrond te worden verklaard. Gelet op de voor donderdag, 31 augustus 2017 geplande hoorzitting en de ter zitting gedane toezegging, zal het Gerecht aan verweerder opdragen om binnen twee weken na de hoorzitting een beslissing op het bezwaar van verzoekster te nemen. Voorts zal het Gerecht bepalen dat het land Sint Maarten aan verzoekster NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door haar gestorte griffierecht.
Ten behoeve van de te nemen beslissing op bezwaar overweegt het Gerecht het volgende.
Het Gerecht stelt vast dat verzoekster al vanaf juli 2014 duidelijk heeft gemaakt aan verweerder dat zij niet als huisarts, maar als basisarts wil werken. In het primaire besluit wordt niettemin alleen ingegaan op het al dan niet mogen werken als huisarts en zijn geen overwegingen gewijd aan het specifieke verzoek van verzoekster. Het primaire besluit is aldus niet adequaat gemotiveerd. Verweerder heeft er weliswaar terecht op gewezen dat verzoekster voor haar aanvraag het formulier heeft gebruikt dat duidt op het werken als medisch beroepsbeoefenaar (“application form exemption to federal ordinance restricting the establishment of medical professionals”), maar verzoekster heeft onweersproken gesteld dat zij dat heeft gedaan op advies van (een medewerker van) verweerder. Onder die omstandigheden en nog daargelaten dat voor het specifieke verzoek van verzoekster klaarblijkelijk geen passend formulier voorhanden is zal verweerder alsnog in de beslissing op het bezwaarschrift een overweging moeten wijden aan de vraag of, ondanks dit verkeerde formulier, toch in de onderhavige procedure op het specifieke verzoek van verzoekster kan worden beslist. Het Gerecht overweegt dat, gezien het tijdsverloop sinds de aanvraag, een soepele houding van verweerder hier voor de hand zou liggen. Verweerder zal voorts in de te nemen beslissing op bezwaar duidelijk moeten maken waarom verzoekster wel toestemming heeft gekregen om als basisarts op de afdeling spoedeisende hulp te werken, maar toch niet als arts-assistent in een huisartspraktijk mag werken. Verweerder heeft in dat verband weliswaar betoogd dat het werken als basisarts op de afdeling spoedeisende hulp wordt toegestaan omdat de basisarts in die positie voortdurend door meerdere collega’s wordt omringd, maar dit heeft verzoekster, die daarmee zelf ervaring heeft opgedaan, nadrukkelijk weersproken. Zij stelt dat vooral in de nacht, de basisarts alleen werkt op die afdeling spoedeisende hulp. Ook zal verweerder in de beslissing op bezwaar moeten ingaan op het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat verzoekster, overigens pas ter zitting, heeft gedaan onder verwijzing naar de zaken van de artsen [H] en [I], die beiden toestemming hebben gekregen om zich als huisarts te vestigen. Daarbij is van belang de vraag of de stelling van verzoekster dat alle spoedeisende hulp-artsen als waarnemend arts op huisartsenposten werken, juist is.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening is op dit moment geen plaats. De hoorzitting naar aanleiding van het bezwaarschrift van verzoekster is immers aanstaande en er is geen aanleiding te twijfelen aan de toezegging van verweerder ter zitting dat binnen twee weken na de hoorzitting een beslissing op het bezwaarschrift van verzoekster zal worden genomen.

4.De beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het bezwaar gegrond en vernietigt de bestreden beschikking;
  • draagt verweerder op om binnen twee weken na 31 augustus 2017 alsnog een beschikking op het bezwaarschrift van verzoekster te geven;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopig voorziening af;
  • bepaalt dat het land Sint Maarten aan verzoekster zal betalen een bedrag ad NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 30 augustus 2017.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep mogelijk.
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.