ECLI:NL:OGEAM:2017:29

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
SMX201500023 t/m SMX201500025
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van kosten voor een woning in het buitenland voor belastingdoeleinden

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, geboren op 19 september 1957 in Curaçao, was werkzaam bij de Kustwacht en had zich in Sint Maarten gevestigd, terwijl zijn gezin in Curaçao bleef wonen. De belanghebbende had aanslagen in de inkomstenbelasting en premies opgelegd gekregen, waartegen hij bezwaar had gemaakt. De Inspecteur had de bezwaren afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep ging. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf in Curaçao had, ondanks zijn werk in Sint Maarten. Het Gerecht oordeelde dat de kosten voor de woning in Curaçao aftrekbaar zijn als persoonlijke lasten, omdat het hoofdverblijf van de belanghebbende zich daar bevond. De aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van Nafl. 137.017. Het verzoek om vergoeding van proceskosten werd afgewezen, omdat de belanghebbende niet conform de regels had verzocht om kostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door rechter D.J. Jansen en werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier Maite Faro MSc.

Uitspraak

Uitspraak van 5 juli 2017
BBZ nrs. SMX201500023 t/m SMX201500025
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
X, wonende in Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
De inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 18 februari 2015 voor het jaar 2011 aanslagen in inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf. 152.919, en een premie-inkomen van Naf. 83.228 (AOV/AWW) en Naf. 158.261 (AVBZ).
1.2
Belanghebbende is op 13 april 2015 tegen de aanslagen in bezwaar gekomen.
1.3
Met dagtekening 7 oktober 2015 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren afgewezen.
1.4
Belanghebbende is op 3 december 2015 tijdig in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 15 september 2016 te Philipsburg is namens de Inspecteur verschenen A. Namens belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling van de zaak is op 25 april 2016 naar het e-mailadres van de gemachtigde van belanghebbende gestuurd. Een afschrift van de verzonden e-mail behoort tot de gedingstukken. Het Gerecht leidt hieruit af dat de uitnodiging voor de mondelinge behandeling op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Van de zitting is een proces-verbaal opgesteld.
1.6
Belanghebbende heeft op 2 maart 2017 een nader stuk ingediend waarvan een afschrift door het Gerecht naar de wederpartij is verzonden.
1.7
Nadien heeft het Gerecht aanleiding gevonden om het onderzoek ter zitting te heropenen. De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2017 te Philipsburg. Daarbij is belanghebbende in persoon verschenen, en zijn gemachtigde B. Namens de Inspecteur is verschenen A.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is op 19 september 1957 in Curaçao geboren. Tot 15 mei 2010 was hij werkzaam bij de korps politie in Curaçao. In deze periode woonde hij duurzaam samen met zijn vrouw en zijn meerderjarige dochter in een woonhuis te Y (hierna: de woning), in Curaçao.
2.3
Met ingang van 15 mei 2010 is belanghebbende benoemd tot kapitein bij de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba. Hij is in verband hiermee door de overheid (Nederlandse Antillen en daarna Sint Maarten) ter beschikking gesteld aan de Kustwacht. Tot de gedingstukken behoort een schrijven van 11 maart 2015 van het Hoofd Personeelszaken van de Kustwacht, C waarin is vermeld dat belanghebbende ter beschikking gesteld was van 1 juni 2010 tot 31 augustus 2014.
2.4
Vanaf 1 juni 2010 is belanghebbende te werk gesteld op het Steunpunt Kustwacht in Sint Maarten. Hij heeft zich in verband hiermee in Sint Maarten gevestigd. Hij heeft zich aldaar ingeschreven en is gaan wonen in een huurwoning (adres Z). Zijn gezin is niet met hem verhuisd naar Sint Maarten maar is in de woning in Curaçao blijven wonen.
2.5
Op belanghebbende is het Reisbesluit Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba (Reisbesluit) van toepassing. Daarin worden onder andere geregeld, de voorzieningen waarop het gedetacheerd personeel van de Kustwacht aanspraak heeft. Deze voorzieningen zijn op belanghebbende van toepassing.
2.6
Tot de gedingstukken behorende afschriften van facturen van ‘Aquaelectra’ (water en elektra) en ‘UTS’ (telefoon en internet) en ‘TDS’ (kabelaansluiting) voor de woning. De facturen staan allemaal op naam van belanghebbende. Ter zake van de woning heeft belanghebbende vanaf het jaar 1997 een hypothecaire lening bij de Centrale Hypotheek Bank N.V. (CHB N.V.) in Curaçao. Aan hem zijn door de CHB N.V. in verband met de hypotheeklening voor het onderhavige jaar kosten in rekening gebracht.
2.7
Belanghebbende doet voor het jaar 2011 voor het eerst aangifte inkomstenbelasting in Sint Maarten. Het aangegeven belastbaar inkomen bedraagt Nafl. 137.017. In zijn aangiftebiljet voert hij onder andere als aftrekbare kosten voor de woning (onderdeel 15 b van het aangiftebiljet) een bedrag op van Nafl. 15.902. In Curaçao heeft belanghebbende voor het onderhavige jaar een nihil aangifte ingediend. De Inspecteur accepteert voormelde kosten niet en stelt het belastbaar inkomen vast op Nafl. 152.919.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil de vraag of belanghebbende recht heeft op de aftrek van kosten van de woning ingevolge artikel 16, eerste lid, sub h onder 1 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
Over de hoogte van het bedrag van de kosten bestaat tussen partijen geen geschil.
3.2
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

de premies AOV/AWW en AVBZ
4.1
Ten aanzien van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de premieheffingen heeft het volgende te gelden. Ingevolge artikel 39, tweede lid van de Algemene Ouderdomsverzekering, artikel 40, tweede lid van de Landsverordening Algemene Weduwen en Wezenverzekering en artikel 39, tweede lid van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten doet de Inspecteur indien de feiten en omstandigheden die in geding zijn tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, op een bezwaarschrift betreffende de premieheffing eerst uitspraak nadat de aanslag in de inkomstenbelasting onherroepelijk is komen vast te staan. De Inspecteur heeft vroegtijdig uitspraken gedaan omdat toen zij de uitspraken deed de aanslag in de inkomstenbelasting nog niet onherroepelijk vast stond. Het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de premieheffingen is derhalve gegrond.
de inkomstenbelasting
4.2
Belanghebbende bepleit een teruggaaf van inkomstenbelasting omdat hij recht heeft op aftrek van kosten voor de woning ingevolge artikel 16, eerste lid sub h onder 1 LIB. Dit artikel luidt als volgt:
“Persoonlijke lasten zijn:
(…)
h. de volgende kosten welke verband houden met de eigen woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat:
1°. rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning, alsmede de premies voor een aan die lening verbonden met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering, tot ten hoogste een bedrag van NA
ƒ27.500,- alsmede het onbenut gebleven deel van het bedrag, genoemd in onderdeel c;”
4.3
De vraag die moet worden beantwoord is of de woning aan belanghebbende als hoofdverblijf ter beschikking staat. De Inspecteur voert aan dat dit niet het geval is en dat het hoofdverblijf van belanghebbende zich op zijn woonadres in Sint Maarten bevindt. Volgens de Inspecteur kan de woning in Curaçao niet het hoofdverblijf van belanghebbende zijn omdat hij daar zelf niet fysiek woont. Belanghebbende stelt dat hij voor zijn werk weliswaar in Sint Maarten is gaan wonen maar dat hij zijn hoofdverblijf op het adres in Curaçao heeft behouden. Hij betoogt voorts dat hij voorafgaand aan de detachering recht had op de aftrek van kosten voor de woning, en dat dit verworven recht door de detachering niet kan vervallen.
4.4.
Waar het hoofdverblijf van belanghebbende zich bevindt wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Het gaat daarbij om het antwoord op de vraag waar zich het middelpunt van de persoonlijke en economische belangen van de belanghebbende bevindt. In dit verband is, anders dan de Inspecteur voorstaat, ook van belang de plaats waar het hoofdverblijf van de personen die tot het huishouden van belanghebbende behoren, zich bevindt. Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig, aannemelijk te maken waaruit volgt dat het middelpunt van zijn persoonlijke en economische belangen zich in het onderhavige jaar op het adres van de woning in Curaçao bevond. Het Gerecht oordeelt dat belanghebbende erin is geslaagd het van hem verlangde bewijs te leveren. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt. Voorafgaand aan de detachering was de woning in Curaçao het hoofdverblijf van belanghebbende. Hij is van 1 juni 2010 tot 31 augustus 2014, derhalve tijdelijk, ter beschikking gesteld aan de Kustwacht. In verband hiermee is hij naar Sint Maarten verhuisd en is aldaar in een huurwoning gaan wonen. Belanghebbende heeft onweersproken aangevoerd dat zijn vrouw en zijn meerderjarige dochter tot zijn huishouden behoren en dat zij (om medische redenen) niet zijn verhuisd naar Sint Maarten. Zij zijn in de woning in Curaçao blijven wonen. Voorts heeft hij verklaard dat hij in het levensonderhoud van zijn gezin voorziet en dat hij in het onderhavige jaar maandelijks naar Curaçao is afgereisd om daar telkens voor minimaal een week bij zijn gezin te zijn. Op basis van artikel 30 van het Reisbesluit kon hij dit op kosten van de Kustwacht doen. Volgens de vaststaande feiten (zie 2.5) blijkt dat de aansluitingen van de utiliteitsbedrijven, telefoon, internet en cable van de woning in Curaçao op zijn naam staan geregistreerd. Daarbij heeft hij onweersproken aangevoerd dat de kosten hiervan voor zijn rekening komen. De feiten en omstandigheden in onderling samenhang bezien leiden het Gerecht tot het oordeel dat het hoofdverblijf van belanghebbende in het onderhavige jaar zich niet bevindt op het adres van de huurwoning in Sint Maarten, maar op het adres van de woning in Curaçao. De door belanghebbende opgevoerde kosten van Nafl. 15.902 zijn daarom aftrekbaar als persoonlijke lasten. Dit brengt met zich mee dat het belastbaar inkomen wordt vastgesteld op Nafl. 137.017 (152.919-/-15.902).
4.5
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de kosten die zij in deze zaak heeft moeten maken. Het Gerecht wijst dit verzoek af. Voor de kosten van de bezwaarfase geldt dat belanghebbende in de bezwaarfase niet conform artikel 32 a, tweede lid van de Algemene landsverordening Landsbelastingen om kostenvergoeding heeft verzocht. Met betrekking tot de kosten van de beroepsfase oordeelt het Gerecht dat artikel 15, eerste lid van de Landverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB), met ingang van 30 april 2016 het Gerecht de bevoegdheid geeft om een vergoeding van de proceskosten toe te kennen. De regels over de kosten en de wijze van de berekening van de hoogte daarvan, zoals is bedoeld in het tweede lid van artikel 15 LBB, zijn echter nog niet vastgesteld. Het Gerecht zal hiervoor aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB13, GT no. 512. (Besluit). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Ter zitting is verklaard dat van door een derde beroepsmatig verleende bijstand geen sprake is. Van andere kosten die ingevolge artikel 1 van het Besluit in aanmerking kunnen komen voor vergoeding is niet gebleken.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag inzake de inkomstenbelasting tot een naar een belastbaar inkomen van Nafl. 137.017.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2017, in tegenwoordigheid van de griffier Maite Faro MSc.
De griffier,
De rechter is buiten staat om de uitspraak te ondertekenen.
Verzonden op:…………………….
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening op het beroep in belastingzaken).