ECLI:NL:OGEAM:2016:94

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
13 januari 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. SXM20150163, SXM20150164 en SXM20150165, voorheen 75940,75941, en 75942 van 2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AVBZ

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, X, en de Inspecteur der Belastingen. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en premies AOV en AVBZ, opgelegd op 28 maart 2013 voor het jaar 2010. De Inspecteur verklaarde het bezwaar niet ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding, maar het Gerecht oordeelde dat het bezwaar ontvankelijk was, omdat belanghebbende pas op 9 juli 2014 kennis had genomen van de aanslagen via een dwangschrift. Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende spoedig bezwaar had aangetekend na deze kennisgeving.

Het geschil betrof ook de hoogte van het belastbaar inkomen. Belanghebbende had een belastbaar inkomen van Naf. 156.250 aangegeven, maar stelde dat dit onjuist was en dat zij in het Franse deel van Sint Maarten een salaris had genoten van Naf. 137.248, waarover Franse belasting was betaald. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur het gerechtvaardigd vermoeden had dat belanghebbende de aangegeven inkomsten had genoten, en dat het aan belanghebbende was om dit vermoeden te ontzenuwen. Belanghebbende slaagde hier niet in voor de inkomsten uit onroerende zaken, maar wel voor de inkomsten uit andere arbeid, waardoor het Gerecht aannam dat deze inkomsten uit dienstbetrekking waren genoten.

De Inspecteur had premies AOV en AVBZ opgelegd, maar het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur te vroeg uitspraak had gedaan op het bezwaar tegen deze premies, omdat de aanslag in de inkomstenbelasting nog niet onherroepelijk was. De uitspraak van het Gerecht vernietigde de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur, maar handhaafde de aanslag inkomstenbelasting. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond en stelde dat tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 16 november 2016
BBZ nrs. SXM20150163, SXM20150164 en SXM20150165, voorheen 75940,75941, en 75942 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X,wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Sint Maarten,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 28 maart 2013 voor het jaar 2010 aanslagen in de inkomstenbelasting, en premies AOV en AVBZ opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 24 juli 2014 in bezwaar gekomen tegen deze aanslagen.
1.3
De Inspecteur heeft op 21 augustus 2015 uitspraken op bezwaar gedaan waarbij de bezwaren tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing AVBZ niet ontvankelijk zijn verklaard vanwege termijnoverschrijding en het bezwaar tegen de aanslag AOV is afgewezen.
1.4
Belanghebbende is op 25 september 2015 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.6
De zaken zijn behandeld ter zitting van 3 juni 2016 te Philipsburg, waarbij zijn verschenen namens belanghebbende mr. A, verbonden aan Y, bijgestaan door B en namens de Inspecteur C LLM. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan de Inspecteur. Aan het einde van de zitting heeft het Gerecht het onderzoek gesloten. Op 27 juli 2016 heeft het Gerecht het onderzoek heropend en per email vragen gesteld aan de gemachtigde en tevens bescheiden opgevraagd. Op 23 augustus 2016 heeft belanghebbende per email gereageerd onder bijvoeging van bescheiden. De Inspecteur heeft kennis genomen van de door de gemachtigde overgelegde stukken en daarop op 12 september 2016 gereageerd en daarbij bescheiden overgelegd. De gemachtigde van belanghebbende heeft hierop per email van 21 september 2016 gereageerd. Partijen hebben medegedeeld dat geen behoefte bestaat aan een nadere mondelinge behandeling.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 29 december 2011 als binnenlands belastingplichtige aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van Naf. 156.250. Het belastbaar inkomen is als volgt opgebouwd (in Naf.):
Inkomsten andere arbeid 66.198
Af: vaste aftrek
500 -/-
65.698
Inkomsten uit onroerende zaken 65% x 139.311,53
90.552
Belastbaar inkomen 156.250
Als bewijs voor de inkomsten uit onroerende zaken is een stuk bijgevoegd, waarin een bedrag van 46.914 euro aan “ander inkomen” staat vermeld en een bedrag van 57.474 euro aan inkomsten uit vermogen. In de aangifte zijn geen bedragen als verrekenbare voorheffing opgenomen.
2.2
De Inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte.
2.3
Belanghebbende heeft op 24 juli 2014 bezwaar aangetekend tegen de opgelegde aanslagen en bij de motivering van de bezwaarschriften als bijlage een nieuw aangiftebiljet inkomstenbelasting over 2010 bijgevoegd. In dit biljet wordt een belastbaar inkomen van nihil aangegeven. Als bijlage is een model bijgevoegd, waarin staat vermeld dat belanghebbende aftrek ter voorkoming van dubbele belasting vraagt voor het in Saint Martin (het Franse gedeelte van Sint Maarten) genoten salaris/pensioen van Naf. 137.248, waarop tot een bedrag van Naf. 43.416 aan buitenlandse belasting is ingehouden.
2.4
Belanghebbende heeft met betrekking tot haar salaris de volgende stukken ingebracht:
- een in de Franse taal opgestelde salarisslip van belanghebbende over de maand december 2010 met daarop vermeld het bruto salaris over december (4.732,47 euro), de inhoudingen (996,85) en het netto salaris (3.735,62 euro). De werkgever is volgens deze salarisslip Z, gevestigd in Saint Martin;
- een aanslagbiljet van de Franse overheid met daarop de verschuldigde sociale premies, berekend over een inkomen van 57.974 euro. De verschuldigde premies bedragen 6.377 euro;
- een afschrift van een cheque tot betaling van 6.377 euro;
- een drietal bankoverschrijvingsformulieren uit 2011 met daarop in totaal een bedrag van 19.366 euro en als begunstigde de “Tresor Public”. In klad is erbij geschreven: “Tax paid French side”; en
- een door belanghebbende opgestelde cijfermatige onderbouwing van het salaris en de inhoudingen, omgezet van euro’s naar guldens. De onderbouwing luidt als volgt:
Salaris 57.974,00 euro = Naf.137.247
Belasting 12 x 996,85 = 11.962,20
6.377
18.339,20 18.339,20 euro = Naf. 43.416,22.

3.GESCHIL

Tussen partijen is primair in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar. De Inspecteur meent van niet nu het bezwaarschrift te laat is ingediend. Volgens belanghebbende heeft zij de aanslagen nimmer ontvangen en is zij pas bekend geworden met de aanslagen middels een dwangschrift van 9 juli 2014. Subsidiair is de hoogte van het belastbaar inkomen en het te verrekenen belastingbedrag in geschil. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het belastbaar inkomen overeenkomstig de eerste aangifte dient te worden vastgesteld op Naf. 156.250 en dat geen Franse belasting verrekend kan worden. Belanghebbende heeft volgens de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de in die aangifte opgevoerde inkomsten niet genoten zijn. Belanghebbende stelt dat de vorige accountant een foutieve aangifte heeft ingediend. Zij stelt aan de Franse kant van Sint Maarten een salaris genoten te hebben van Naf. 137.248, waarover in het Franse deel Naf. 43.416 belasting betaald is. Deze belasting dient als tax credit in aftrek gebracht te worden op de verschuldigde belasting. Belanghebbende stelt tevens dat niet zij maar haar NV inkomsten uit onroerende zaken heeft genoten.

4.BEOORDELING GESCHIL

Inkomstenbelasting
Ontvankelijkheid bezwaar
4.1
De Inspecteur heeft in haar uitspraak het bezwaar niet ontvankelijk verklaard. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt. Ingevolge artikel 29, lid 1 van de Algemene landsverordening landsbelastingen (ALL) kan de belastingplichtige binnen twee maanden na dagtekening van de aanslag een gemotiveerd bezwaarschrift indienen. Gelet op de dagtekening van de aanslagen en de datum van indiening van het bezwaar stelt het Gerecht vast dat het bezwaar niet tijdig is ingediend. In dat geval blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft hiertoe aangevoerd dat zij de aanslagen nimmer ontvangen heeft en eerst bekend is geworden met de aanslag inkomstenbelasting middels een dwangschrift dat op 9 juli 2014 aan haar is betekend. Belanghebbende heeft een kopie van het betreffende dwangschrift overgelegd. De Inspecteur heeft de vertraagde ontvangst betwist. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur, op wie de bewijslast rust, met de enkele betwisting tegenover de geloofwaardige verklaring van belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende eerder dan op 9 juli 2014 kennis heeft genomen van de aanslag inkomstenbelasting. Het Gerecht gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van belanghebbende. Nu belanghebbende vervolgens spoedig op 24 juli 2014 bezwaar heeft aangetekend dient het
bezwaar ontvankelijk te worden verklaard. In zoverre is het beroep gegrond.
Binnenlandse belastingplicht
4.2
Het Gerecht stelt voorop dat belanghebbende als binnenlands belastingplichtige aangifte heeft gedaan en dat de Inspecteur dit bij het opleggen van de aanslag heeft gevolgd. Belanghebbende heeft haar standpunt ter zake niet uitdrukkelijk herroepen. Het Gerecht stelt dan ook vast dat niet in geschil is dat belanghebbende in het onderhavige jaar binnenlands belastingplichtige is.
Inkomsten
4.3
De hoofdregel in het belastingrecht is dat de Inspecteur het bewijs dient te leveren van door de belastingplichtige genoten inkomsten en dat de belastingplichtige aftrekposten aannemelijk dient te maken. De Inspecteur heeft als bewijs voor de door haar in aanmerking genomen inkomsten verwezen naar de eerste aangifte van belanghebbende, waarin de inkomsten uit andere arbeid (zonder verrekenbare voorheffing) en uit onroerende zaken zijn opgenomen. Naar het oordeel van het Gerecht levert die aangifte het gerechtvaardigd vermoeden op dat zij de aangegeven inkomsten heeft genoten. Het ligt dan vervolgens op de weg van belanghebbende om dit vermoeden te ontzenuwen.
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende hierin met betrekking tot de inkomsten uit onroerende zaken niet geslaagd. Zij heeft, nadat zij de inkomsten in eerste instantie zelf had aangegeven, slechts gesteld dat die onroerende zaken niet van haar maar van haar NV waren en dat de accountant daarbij een fout had gemaakt. Haar betrokkenheid bij de onroerende zaken (via haar NV) heeft zij aldus niet betwist en ook niet de hoogte van de inkomsten daaruit. Het had dan op de weg van belanghebbende gelegen om nader bewijs te leveren van haar stelling door bijvoorbeeld het bijvoegen van jaarstukken van die NV en van de notariële akte waaruit de eigendom van de NV blijkt. Belanghebbende had dat eenvoudig kunnen doen maar heeft dit nagelaten. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat de Inspecteur de inkomsten uit onroerende zaken terecht in de heffing heeft betrokken. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
4.5
Met betrekking tot de inkomsten uit andere arbeid overweegt het Gerecht als volgt. Belanghebbende heeft gesteld dat zij in plaats van inkomsten uit andere arbeid in het Franse deel van Sint Maarten loon uit dienstbetrekking heeft genoten, waarover Franse inkomstenbelasting is betaald die voor verrekening in aanmerking komt. Als bewijs hiervoor heeft ze de in 2.4 vermelde bescheiden overgelegd. Hiermee is belanghebbende er naar het oordeel van het Gerecht in geslaagd om het vermoeden te ontzenuwen dat zij inkomsten uit andere arbeid heeft genoten. De omstandigheid dat ook in de aangifte van het voorafgaand jaar dergelijke inkomsten zijn aangegeven maakt dat niet anders. De Inspecteur heeft aangevoerd dat belanghebbende directeur en enig aandeelhouder is van het in het Nederlandse deel gevestigde H NV, maar uit dit enkele feit kan niet afgeleid worden dat belanghebbende aldaar andere inkomsten uit arbeid zou hebben genoten. Op grond hiervan acht het Gerecht aannemelijk dat belanghebbende geen inkomsten uit andere arbeid heeft genoten maar in plaats daarvan Naf. 137.247 aan in het Franse deel van Sint Maarten verworven inkomsten uit dienstbetrekking.
4.6
Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval op grond van door de Inspecteur gevoerd beleid het in het Franse deel van Sint Maarten betaalde bedrag aan belasting als tax credit in mindering kan worden gebracht op de in het Nederlandse deel verschuldigde belasting (verrekeningsmethode). De bewijslast voor de in het Franse deel betaalde belasting rust op belanghebbende. Zij heeft dit bedrag, onder toevoeging van in 2.4 vermelde bescheiden, becijferd op Naf. 43.416,22. De Inspecteur heeft dit bedrag betwist. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt. Het door belanghebbende in aanmerking genomen bedrag van Naf. 43.416,22 bestaat uit twee componenten, te weten een bedrag aan ingehouden belasting en een bedrag aan op aanslag betaalde belasting. Belanghebbende heeft het bedrag van de ingehouden belasting berekend op 996,85 (inhouding december 2010) maal 12 = 11.962,20 euro ofwel Naf. 28.319,31. Naar het oordeel van het Gerecht vormen deze inhoudingen geen ingehouden belastingen, maar gelet op de benamingen die voorkomen op de in 2.4 vermelde salarisslip, ingehouden premies. Het Gerecht merkt hierbij ten overvloede op dat in het Franse heffingssysteem inhoudingen van loonbelasting niet bestaan. Het door belanghebbende opgevoerde bedrag aan betaalde belasting bedraagt 6.377 euro (Naf. 15.096,91). Als bewijs voor dit bedrag en de betaling ervan zijn bijgevoegd een cheque en een aanslagbiljet. Het Gerecht oordeelt dat belanghebbende hiermee niet het vereiste bewijs geleverd heeft. Immers, het aanslagbiljet betreft geen verschuldigde belasting doch verschuldigde premies. Belanghebbende heeft daarnaast ook nog een drietal bankoverschrijvingsformulieren overgelegd, maar die vormen evenmin voldoende bewijs nu daaruit niet afgeleid kan worden dat er daadwerkelijk betaald is en dat ze zien op inkomstenbelastingschulden over 2010 van belanghebbende. Gelet hierop heeft belanghebbende niet aan haar bewijslast voldaan en kan geen belasting verrekend worden.
4.7
Gelet op het voorgaande is de aanslag inkomstenbelasting niet tot een te hoog bedrag opgelegd.
Premies AOV/AWW en AVBZ
4.8
Ten aanzien van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de premieheffingen heeft het volgende te gelden. Ingevolge artikel 39, tweede lid van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten doet de Inspecteur indien de feiten en omstandigheden die in geding zijn tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, op een bezwaarschrift betreffende de premieheffing eerst uitspraak nadat de aanslag in de inkomstenbelasting onherroepelijk is komen vast te staan. De Inspecteur heeft vroegtijdig uitspraken gedaan omdat toen zij de uitspraken deed de aanslag in de inkomstenbelasting nog niet onherroepelijk vast stond. Belanghebbende heeft geen grieven opgeworpen die niet tevens van belang zijn voor de inkomstenbelasting. In dat geval had de Inspecteur nog geen uitspraak op bezwaar mogen doen. Het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de premieheffingen is derhalve gegrond. De Inspecteur heeft overigens toegezegd dat zij de verschuldigde premies zal verminderen met de aan de Franse fiscus betaalde (en via inhouding voldane) vergelijkbare premies.

5.BESLISSING

Het Gerecht:
-verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- handhaaft de aanslag inkomstenbelasting.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).