ECLI:NL:OGEAM:2016:86

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
Lar 78/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdige beslissing op verzoek om handhaving en informatie inzake bouwvergunningen

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap DOCK MAARTEN N.V. beroep ingesteld tegen een beschikking van de Minister van Volkswoning, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur, genomen op 1 juni 2016. Dit beroep is ingediend naar aanleiding van een verzoek van eiseres van 20 april 2016, waarin zij informatie vroeg over bouwvergunningen en handhavingsmaatregelen met betrekking tot Bobby’s Marina. De procedure begon met een beroepschrift dat op 27 juni 2016 werd ingediend, waarna een mondelinge behandeling plaatsvond op 14 november 2016.

Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft geoordeeld dat de Minister niet tijdig heeft beslist op het verzoek om handhaving. Eiseres heeft betoogd dat de redelijke termijn voor een beslissing op haar verzoek is verstreken, en het Gerecht heeft deze stelling onderschreven. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Minister in zijn beschikking niet heeft voldaan aan de verplichting om een beslissing te nemen op het handhavingsverzoek van eiseres. De Minister heeft erkend dat eiseres recht heeft op inzage van de gevraagde stukken, maar heeft geen beslissing genomen.

Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de Minister opgedragen om binnen drie weken alsnog een beslissing te nemen op het verzoek van eiseres. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op NAf 700,--, en is een vergoeding van het griffierecht van NAf 150,-- toegewezen. De uitspraak is gedaan door rechter mr. C.W.M. Giesen en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak Uitspraak : 19 december 2016 Zaaknummer : Lar 78/2016 Uitspraaknr. :
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
de naamloze vennootschap DOCK MAARTEN N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Sint Maarten,
eiseres, gemachtigde: mr. R. Zwanikken
en:
DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING, MILIEU EN INFRASTRUCTUURverweerder.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van 1 juni 2016 (met nummer DIV 2692) genomen naar aanleiding van het verzoek van eiseres aan verweerder van 20 april 2016.

2.Het verloop van de procedure

Bij beroepschrift (met producties) van 27 juni 2016, op diezelfde datum ontvangen ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier, heeft eiseres tegen de onder 1 aangeduide beschikking beroep ingesteld ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 6 oktober 2016. Mondelinge behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2016. Partijen zijn aldaar bij hun gemachtigden verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1
In het verzoek van 20 april 2016 heeft eiseres aan verweerder zeven vragen gesteld, gekoppeld aan een LOB-verzoek. Deze vragen zien op het verkrijgen van informatie over al dan niet verleende bouwvergunningen aan Bobby’s Marina, over het uitblijven van handhavingsmaatregelen, over (beleid ten aanzien van) legalisatie van illegale bouwactiviteiten en over aan Bobby’s Marina uitgegeven waterrechten. Eiseres heeft in dezelfde brief van 20 april 2016 onder meer een verzoek tot handhaving gedaan. Verweerder heeft bij beschikking van 1 juni 2016 op het schrijven van 20 april 2016 gereageerd.
3.2
Ten aanzien van het LOB-verzoek overweegt het Gerecht als volgt.
Verweerder heeft betoogd dat eiseres niet ontvankelijk wordt verklaard in haar beroep aangezien de Minister voornemens is om eiseres op korte termijn uit te nodigen om alsnog alle verzochte stukken, voor zover zij bestaan, in te zien.
Eiseres merkt op dat verweerder enerzijds zegt dat er geen bouwvergunningen zijn verstrekt aan Bobby’s Marina, maar in de bestreden beschikking wel van verleende bouwvergunningen spreekt. Eiseres handhaaft haar beroep en wijst er op dat zij in elk geval de aanvragen om een bouwvergunning wil zien en de meetbrieven.
Het Gerecht overweegt dat verweerder, gelet op zijn ter zitting ingenomen standpunt, erkent dat eiseres recht heeft op inzage van de gevraagde stukken. Daarmee erkent verweerder dat de bestreden beschikking niet kan worden gehandhaafd. Voor een niet-ontvankelijk verklaring van het beroep is geen plaats nu de toegezegde inwilliging van het LOB-verzoek immers nog niet heeft plaatsgevonden en eiseres haar beroep heeft gehandhaafd. De conclusie luidt dan ook dat het beroep gegrond is.
3.3
Ten aanzien van het verzoek om handhaving overweegt het Gerecht als volgt.
3.3.1
Verweerder heeft in de eerste plaats betoogd dat de bestreden beschikking helemaal geen beslissing bevat op het verzoek om handhaving van eiseres. Wat er in de beschikking over handhaving staat geschreven, is uitsluitend ter informatie, aldus verweerder. Volgens verweerder kan in de bestreden beschikking evenmin een weigering om te beschikken worden gelezen. Verweerder meent voorts dat de termijn om een beschikking op het handhavingsverzoek van 20 april 2016 te nemen, nog niet voorbij is. Bij gebreke van een wettelijke termijn geldt een redelijke termijn om te beslissen, die in beginsel vier maanden is, maar ook langer kan zijn. Verweerder meent dan ook dat het beroep van eiseres op dit punt niet ontvankelijk is.
3.3.2
In de mededeling van verweerder in de bestreden beschikking dat eerst een belangenafweging moet worden gemaakt, waarbij ook de mogelijkheid tot legalisatie zal worden onderzocht, leest eiseres een weigering om te beslissen op haar handhavingsverzoek. Subsidiair stelt eiseres dat het beroep als een beroep tegen een fictieve weigering moet worden opgevat. Een redelijke termijn om op een handhavingsverzoek te beslissen dient niet meer te zijn dan een maand. In dit geval is er geen aanleiding voor een langere termijn gezien de door eiseres geschetste voorgeschiedenis. Daarbij komt dat het eenvoudig is om vast te stellen of er rechtmatig wordt gebouwd en dat het van belang is tijdig, dat wil zeggen vóórdat er is gebouwd, in te grijpen.
3.3.3
Het Gerecht stelt vast
- dat de bestreden beschikking als subject vermeldt: “LOB verzoek d.d. 20 april 2016”
- dat de beschikking dan begint met de zin “Uw schriftelijk verzoek om informatie van 20 april 2016 ingevolge artikel 3 van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (…)”
- dat in de beschikking wordt gereageerd op elk van de zeven vragen die eiseres in haar LOB-verzoek heeft gesteld en
- dat verweerder in het antwoord op de vraag die gaat over dwangmaatregelen (vraag 2) ingaat op het onderwerp handhaving en dat verweerder aan het einde van dit antwoord de zin schrijft: “Ingevolge artikel 11, lid 2 sub b en sub c, LOB wordt verder geen gevolg gegeven aan uw
verzoek om informatie[cursivering van het Gerecht] inzake de bestuurlijke handhaving.”
Naar het oordeel van het Gerecht duiden deze overwegingen er op dat de bestreden beschikking geen beslissing op het verzoek om handhaving bevat. Een weigering om op dat verzoek te beslissen kan hierin evenmin worden gelezen.
3.3.4
Vervolgens doet de vraag zich voor of het beroep kan worden opgevat als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om handhaving. Niet in geschil is dat eiseres dit verzoek heeft ingediend op 20 april 2016. De vraag is of de beslistermijn ten tijde van het instellen van het beroep is verstreken. Hierover overweegt het Gerecht het navolgende.
Er geldt geen wettelijke termijn voor het beslissen op een verzoek om handhaving. Uit artikel 3, derde lid, van de Lar volgt dan dat moet worden bezien wat een redelijke beslistermijn is. Indien die is verstreken, geldt dat als het weigeren van het geven van een beslissing. Hiertegen kan beroep worden ingesteld. Naar het oordeel van het Gerecht is er in dit geval aanleiding te concluderen dat de redelijke termijn voorbij is. Daarbij is het volgende van belang.
In haar verzoek van 20 april 2016, geeft eiseres weer wat zij tot op dat moment heeft ondernomen richting verweerder om de –in haar ogen illegale- bouwactiviteiten van Bobby’s Marina te doen stoppen. Verweerder heeft deze weergave van eiseres niet weersproken. Eiseres heeft geschetst dat zij sinds juli 2015 verweerder heeft benaderd. De bevoegdheid en de beginselplicht tot handhaving van verweerder is niet in geschil. Verweerder heeft dit ook met zoveel woorden erkend in haar schrijven van 8 september 2015 aan eiseres, in reactie op een eerder verzoek om handhaving van eiseres. Gesteld noch gebleken is echter dat verweerder tot op heden aan enig handhavingsverzoek uitvoering heeft gegeven. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat ten tijde van het indienen van het beroep op 27 juni 2016 de redelijke termijn om te beslissen op het verzoek tot handhaving van 20 april 2016, is verstreken.
Het indienen van beroep tegen het uitblijven van een beschikking is een middel om het desbetreffende bestuursorgaan tot besluitvorming te nopen. Het bestuursorgaan zal in het algemeen alsnog een beslissing dienen te nemen, waartegen desgewenst rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. In de Lar noch elders is bepaald dat het uitblijven van een beschikking als een afwijzende beschikking heeft te gelden.
Op grond van het vorenstaande zal het Gerecht het beroep gegrond verklaren en de bestreden beschikking vernietigen. Voorts zal het Gerecht aan verweerder opdragen om binnen drie weken na heden alsnog een beslissing op het verzoek van eiseres te geven. Bij een eerste fictieve weigering is het Gerecht niet gewoon om een dwangsom op te leggen.
3.3.5
In haar beroepschrift heeft eiseres nog opgemerkt dat zij in de brief van 20 april 2016 ook nog pro forma bezwaar heeft gemaakt tegen eventueel aan Bobby’s Marina verleende vergunningen. Eiseres wil in de gelegenheid gesteld worden om de gronden van het bezwaar aan te vullen. Dit verzoek richt zich tot de Minister, niet tot het Gerecht. Bespreking van dit punt zal daarom in deze uitspraak achterwege blijven.
3.3.6
Er is aanleiding om verweerder (ten laste van het land Sint Maarten) te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 700,--, zijnde 1 punt. Voorts zal het Gerecht bepalen dat het land Sint Maarten aan eiseres NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door haar gestorte griffierecht.

4.De beslissing

Het Gerecht:
Voor zover het betreft het LOB-verzoek:
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking;
-draagt verweerder op om binnen drie (3) weken na heden alsnog een beschikking op het verzoek van eiseres te geven;
Voor zover het betreft het verzoek om handhaving:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking;
- draagt verweerder op om binnen drie (3) weken na heden alsnog een beschikking op het verzoek van eiseres te geven;
Voor zover het betreft beide verzoeken betreft:
-bepaalt dat het Land Sint Maarten aan eiseres zal betalen een bedrag ad NAf 700,-- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op * 2016.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.