ECLI:NL:OGEAM:2016:72

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
31 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
45/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag voortgezet verblijf na verbreking huwelijk en gezinsleven met minderjarige zoon

In deze zaak heeft eiser, wonende op Sint Maarten, een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf na de echtscheiding van zijn vrouw, mevrouw N. Eiser heeft samen met mevrouw N een zoon, M, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning werd in eerste instantie afgewezen door de Minister van Justitie van Sint Maarten, wat leidde tot een bezwaarprocedure. De Minister verklaarde het bezwaar ongegrond, maar het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten heeft in zijn uitspraak van 31 oktober 2016 geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was. Het Gerecht oordeelde dat er geen relevante wijziging van het verblijfsdoel was, aangezien eiser nog steeds een gezin vormt met zijn zoon, die bij hem woont. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Minister onvoldoende rekening heeft gehouden met het gezinsleven van eiser en zijn zoon, zoals beschermd onder artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De uitspraak van het Gerecht vernietigt de bestreden beschikking en verplicht de Minister om binnen acht weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is de Minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 31 oktober 2016
Zaaknummer: 45/2016
Uitspraaknr:
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
*
wonende op Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr B. Brooks
en:
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN HET LAND SINT MAARTEN
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. Muller.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking op bezwaar van 29 februari 2016 waarin verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 22 mei 2014 ongegrond heeft verklaard. In het besluit van 22 mei 2014 was de aanvraag van eiser een vergunning tot tijdelijk verblijf voor gezinshereniging afgewezen.

2.Procesverloop.

Eiser heeft op 6 maart 2013 een aanvraag ingediend bij verweerder om verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf (v.t.t.v.). Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 22 mei 2014. Het hiertegen gerichte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 5 maart 2015. Het beroep van eiser tegen dit besluit is gegrond verklaard bij uitspraak van 28 september 2015. Naar aanleiding van die uitspraak heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van eiser bij besluit van 29 februari 2016. Het onderhavige beroep richt zich tegen dat besluit.
Behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2016. Verweerder is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op 21 november 2016.

3.Feiten

Eiser is in 2006 is gehuwd met mevrouw N, van Nederlandse nationaliteit. Zij hebben samen een zoon, M, geboren op 31 oktober 2006. Hij heeft ook de Nederlandse nationaliteit. Tussen eiser en N is de echtscheiding uitgesproken op 18 augustus 2014.
Eiser is in bij vonnis hoger beroep van 20 december 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren wegens wapenbezit en deelname aan een criminele organisatie.
Eiser exploiteert een eigen bedrijf, dat onder de naam “X” is ingeschreven in de Kamer van Koophandel.

4.Standpunten van partijen

Eiser stelt dat verweerder ten onrechte het bezwaar als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Hij wijst er op dat zijn aanvraag om een verblijfsvergunning een verlenging van zijn verblijf betreft. Hij had immers al een verblijfsvergunning met als doel “gezinsvorming” van 19 april 2011 tot 19 april 2013 en heeft tijdig om verlenging daarvan gevraagd. Eiser meent dat de afwijzing van deze aanvraag in strijd is met het in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde gezinsleven. In dat verband stelt eiser dat hij al sinds de echtscheiding de zorg heeft over zijn zoon, die bij hem woont. Weliswaar is bij de echtscheiding bepaald dat de zoon bij zijn moeder, mevrouw N, zou verblijven, maar mevrouw N heeft zijn zoon aan hem overgedragen om voor te zorgen. Verweerder heeft het besluit onvoldoende gemotiveerd, door geen overwegingen te wijden aan artikel 8 van het EVRM. Anders dan verweerder stelt is nog steeds sprake van gezinsleven tussen eiser en zijn zoon. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom deze inmenging -in het gezinsleven zou zijn gerechtvaardigd. Het doel van het verblijf (gezinsvorming) is niet gewijzigd. Mede in verband met de zorg voor zijn zoon, kan van eiser niet worden gevergd dat hij het land verlaat om een nieuwe verblijfsvergunning aan te vragen.
Verweerder betoogt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard aangezien eiser niet langer voldoet aan de basisvoorwaarde dat hij gehuwd is met en samenwoont met mevrouw N. Dat huwelijk was immers de grondslag voor de aanvankelijk aan eiser verleende verblijfsvergunning. Eiser heeft thans zijn verblijfsdoel gewijzigd, hij vraagt immers om gezinsvorming met zijn minderjarige zoon van Nederlandse nationaliteit. Bij wijziging van het verblijfsdoel hangende de procedure, dient de betrokkene een nieuwe aanvraag te doen. Verweerder wijst in dat verband naar een uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van 20 april 2015 (Lar 2011 van 2014). Verweerder wijst er voorts op dat niet op voorhand is uitgesloten dat een nieuwe aanvraag zal worden afgewezen. Verweerder stelt dat eiser zal moeten aantonen dat hij het gezag heeft over zijn zoon. In elk geval is eisers beroep op artikel 8 van het EVRM in deze procedure voorbarig, aldus verweerder.
Tot slot wijst verweerder er op dat geen sprake is van kennelijke ongegrond verklaring van het bezwaar.

5.Beoordeling

5.1
Met verweerder stelt het Gerecht vast dat, anders dan eiser veronderstelt, er geen sprake is van een
kennelijkeongegrondverklaring van het bezwaar in de bestreden beschikking. Verweerder heeft immers voorafgaand aan de ongegrond verklaring eiser gehoord op een hoorzitting.
5.2
Kern van het geschil ziet op de vraag of er al dan niet sprake is van wijziging van het verblijfsdoel.
5.3
Het Gerecht stelt vast dat het standaard-aanvraagformulier voor een verblijfsvergunning een beperkt aantal aan de verblijfsvergunning te verbinden doelen van verblijf bevat. In het betreffende model aanvraagformulier voor gezinsvorming/hereniging is niet voorzien in een specificatie ten aanzien van de gezinsleden (of het gezinslid) bij wie verblijf wordt beoogd. Dat betekent dat de aanvraag zoals die op basis van het modelformulier voor “family reunion” ofwel “family formation” wordt ingediend, elk verblijf bij een partner, een gezin of een gezinslid, omvat. Voor verlengingsaanvragen bestaat ook een standaardformulier, waarin geen aan de verlenging van de verblijfsvergunning te verbinden doelen zijn opgenomen. Wel staat in laatstgenoemd formulier dat het alleen is bedoeld voor de gevallen dat er geen wijziging is in het verblijfsdoel. Ook eiser heeft bedoelde standaardformulieren ingevuld en ingediend.
5.4
De aanvraag die eiser in maart 2013 heeft ingediend betrof een verzoek om verlenging van zijn verblijf met hetzelfde doel als waarvoor de vergunning aan hem was verleend in 2011, namelijk gezinshereniging. Op dat moment verbleef eiser nog bij zijn toenmalige echtgenote N. Eiser heeft dan ook terecht het formulier voor verlenging van zijn tijdelijke verblijfsvergunning ingediend.
5.5
De vraag is nu of verweerder de aanvraag mocht afwijzen op de grond dat eisers verblijfsdoel in de loop van de procedure is gewijzigd. Naar het oordeel van het Gerecht, heeft verweerder dit niet mogen doen. Dat oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen.
5.6
In het geval van eiser is in wezen sprake is van voortgezet verblijf met een enigszins gewijzigde beperking. In een dergelijke aangepaste aanvraag is in de standaard formulieren niet voorzien. Dat betekent dat verweerder aan de hand van de aanvraag de situatie van de aanvrager moet bezien. In dit geval blijkt dan, zoals al overwogen, dat sprake is van een verzoek om
voortgezetverblijf. Eiser heeft immers tijdig, dat wil zeggen voor afloop van zijn vergunning tot verblijf, om verlenging daarvan gevraagd. Hangende de procedure is zijn situatie deels gewijzigd in die zin dat hij is gescheiden, en - naar eiser stelt - deels ongewijzigd gebleven in die zin, dat hij nog altijd een gezin vormt met zijn minderjarig kind, dat bij hem woont. Met verweerder stelt het Gerecht vast dat als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien hangende een procedure het verblijfsdoel wijzigt, de betrokkene een nieuwe aanvraag om een vergunning moet indienen, zoals ook is overwogen in de door verweerder in het geding gebrachte uitspraak van 20 april 2015. In dit geval echter is in de kern geen sprake van een (rechtens relevante) wijziging van het verblijfsdoel. Eiser heeft aanvankelijk verblijf gekregen met als doel gezinshereniging. De zoon van eiser en mevrouw N was toen al geboren en maakte deel uit van dat gezin. Eiser heeft gesteld dat hij ook thans nog een gezin vormt met zijn uit het huwelijk met mevrouw N geboren zoon. Door te stellen dat eiser niet langer voldoet aan de basisvoorwaarde waarvoor aan hem in 2011 de verblijfsvergunning is verleend omdat hij niet langer met mevrouw N is gehuwd, is verweerder daaraan ten onrechte zonder meer voorbijgegaan. Dat maakt de voorbereiding van het besluit onvoldoende zorgvuldig en de motivering onvoldoende draagkrachtig.
5.7
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en dat verweerder een nieuw besluit zal moeten nemen. Daarbij zal verweerder moeten toetsen of een afwijzing van de aanvraag leidt tot inmenging in het gezinsleven en of deze inmenging is gerechtvaardigd. In dat verband is nog relevant dat, anders dan verweerder heeft gesteld, eiser wel is belast met het gezag over zijn zoon. In de echtscheidingsbeschikking is immers bepaald dat het gemeenschappelijk ouderlijk gezag over de zoon in stand blijft. Aan eiser is het om aan te tonen dat zijn zoon werkelijk bij hem verblijft.
5.8
In de gegrond verklaring van het beroep ziet het Gerecht aanleiding om verweerder (ten laste van het land Sint Maarten) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op Naf. 1.400,--, zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling waarbij de zaak inhoudelijk is besproken. Voorts zal het Gerecht bepalen dat het land Sint Maarten aan eiser Naf. 150,--moet betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.

6.De beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na heden een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te geven;
  • bepaalt dat het land Sint Maarten aan eiser zal betalen een bedrag ad Naf. 1.400,-- en een bedrag van Naf. 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 31 oktober 2016.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.