ECLI:NL:OGEAM:2014:1

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
25 augustus 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
100.00047/14
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stemmenfraude en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in Sint Maarten

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, is de verdachte beschuldigd van het aannemen van geld van medeverdachte [z] om stemmen te kopen voor de UP Party tijdens de verkiezingen van 17 september 2010. De zaak kwam voor de rechter na een langdurig onderzoek dat begon in september 2010. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Cindy Marica, voerde een niet-ontvankelijkheidsverweer aan. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen.

De tenlastelegging is op 14 april 2014 gewijzigd, waarbij het Korps Politie St. Maarten werd hernoemd naar het Korps Politie St. Maarten, Saba en St. Eustatius. De verdachte zou op 16 september 2010 geld hebben aangenomen van medeverdachte [y], die het geld van medeverdachte [z] had ontvangen. Het Openbaar Ministerie stelde dat deze zaak veel commotie heeft veroorzaakt en dat eerlijke verkiezingen in gevaar zijn gebracht. Het Gerecht onderschreef de zorgen van het Openbaar Ministerie over stemmenfraude en de impact daarvan op de democratische rechtstaat van Sint Maarten.

Het Gerecht concludeerde dat de vervolging van de verdachte en zijn medeverdachten niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het Openbaar Ministerie had nagelaten om de rol van de UP Party en haar leiding te onderzoeken, ondanks voldoende aanwijzingen voor hun betrokkenheid bij de stemmenfraude. Het Gerecht oordeelde dat het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie een betere garantie biedt voor de bestrijding van stemmenfraude dan een veroordeling van de verdachte na een lange periode. De beslissing werd genomen om de schending van gelijke behandeling en het verbod van willekeur te adresseren, en om te waarborgen dat politieke partijen niet ongestraft stemmen kunnen kopen.

Uitspraak

Parketnummers: 100.00047/14
Datum uitspraak: 25 augustus 2014
Tegenspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
STRAFVONNIS
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
,
geboren op [datum] 1970 te Curaçao,
wonende in Sint Maarten aan de [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2014. De verdachte is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Cindy Marica.
De raadsvrouw van verdachte voert onder andere een niet ontvankelijkheidsverweer.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd:….
De tenlastelegging is ter zitting van 14 april 2014 gewijzigd een en ander zoals in het proces-verbaal van 14 april 2014 van het Gerecht is verwoord:
Het Korps Politie St. Maarten is gewijzigd in het ‘Korps Politie St. maarten, Saba en St. Eustatius (KPSSS)’
Tevens is in het primaire ten laste gelegde het volgende gewijzigd:
(artikel 126 lid1/lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) in: ‘ (artikel 132 lid 1/lid 2 van het Wetboek van Strafrecht)’
Dezelfde wijzigingen zijn in het subsidiaire tenlastegelegde door het Gerecht toegelaten.

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het Gerecht bevoegd is om van de strafzaak kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
In deze strafzaak wordt verdachte verweten geld te hebben aangenomen van medeverdachte [z] teneinde de verdachte te bewegen tot het uitbrengen van een stem op een van de kandidaten van de UP Party. Het geld zou op of omstreeks 16 september 2010 door de verdachte -een dag vóór de verkiezingen op 17 september 2010- zijn aangenomen.
De eerste verhoren in deze strafzaak zijn in september 2010 afgenomen. Medewerkers van het bureau interne zaken van de politie hebben de eerste verhoren van de medeverdachten [x] en [y] afgenomen. Uit deze verhoren en uit de latere verhoren zou naar het oordeel van het Gerecht kunnen worden afgeleid dat medeverdachte [y] enveloppen met geld aan verdachte [verdachte] heeft gegeven. Deze enveloppen met geld zou medeverdachte [y] op 16 september 2010 van medeverdachte [z] hebben gekregen in een gebouw aan de Grounddove Road in Point Blanche te Sint Maarten van waaruit de UP Party, een politieke partij in Sint Maarten van welke partij personen zich verkiesbaar hadden gesteld voor de Statenverkiezingen op 17 september 2010 in Sint Maarten, actief was. De verdachte zou tezamen met medeverdachten [y], [x] en [a] op 15 september 2010 naar ditzelfde gebouw zijn gereden en hij zou aan medeverdachte [z] geld hebben gevraagd. Verdachte en medeverdachten zouden in een politievoertuig naar dit gebouw zijn gereden, nadat zij hadden gehoord dat de UP Party op grote schaal geld aan het uitdelen was.
Het Openbaar Ministerie stelt dat deze zaak voor veel commotie heeft gezorgd in Sint Maarten en die op lokaal als op koninkrijksniveau veel belangstelling heeft gekregen in de media. Daarom is het zo belangrijk dat deze zaak ondanks het grote tijdverloop voor de strafrechter wordt behandeld. Het Openbaar Ministerie stelt in dit verband dat eerlijke verkiezingen in gevaar zijn gebracht. Binnen het democratische bestel van Sint Maarten moet een ieder in vrijheid en op een eerlijke wijze zijn stemrecht uit kunnen oefenen. Nu dit niet is gebeurd, heeft het Land Sint Maarten imagoschade opgelopen. Ook stelt het Openbaar Ministerie dat uit verklaringen in het dossier volgt dat het ‘
common’ is op Sint Maarten dat door vertegenwoordigers van politieke partijen geld en goederen worden uitgedeeld aan kiezers in ruil voor hum stem en dat deze strafzaak mede tot doel heeft om tot uitdrukking te brengen dat dan strafbare feiten worden gepleegd. Zowel degenen die hun stem verkopen als vertegenwoordigers van politieke partijen die stemmen opkopen maken zich schuldig aan strafbare feiten. Het Openbaar Ministerie vervolgt dat voor de verdachte en medeverdachten geldt dat zij door hun handelwijze het belang van eerlijke democratische verkiezingen hebben miskend. En dat zulks in het bijzonder geldt voor de medeverdachte [z] die de verkiezingsuitslag voor een bepaalde politieke partij heeft willen beïnvloeden, aldus het Openbaar Ministerie.
Het Gerecht onderschrijft in grote lijnen hetgeen hier door het Openbaar Ministerie tijdens de zitting naar voren is gebracht. Stemmenfraude tast het fundament aan van de democratische rechtstaat die in de Staatsregeling van Sint Maarten is verankerd en neemt hiermee een loopje. Immers, (de leiding van) politieke partijen die bereid (is) zijn om stemmen te kopen, bevoordeelt/ bevoordelen zich door meer kandidaten van haar verkiezingslijst naar de Staten van het Land Sint Maarten te kunnen afvaardigen. De Staten zouden dan realiter niet meer kunnen worden beschouwd als het hoogste ambt van de democratische rechtstaat van het land Sint Maarten. Uit verklaringen in het strafdossier van de verdachte kan worden afgeleid dat de politieke partij waaraan medeverdachte [z] was gelieerd op grote schaal, men stond in rijen dik voor het bovenvermelde gebouw, geld heeft gegeven voor stemmen. Er zijn aanwijzingen in het dossier voorhanden dat ook werd gecontroleerd of de stem daadwerkelijk was uitgebracht op kandidaat van deze politieke partij. Deze politieke partij had volgens verklaringen ook een eigen registratiesysteem van personen die zich bij deze partij voor geld meldden. Deze controle en dit registratiesysteem doen voorts afbreuk aan het in vrijheid en in alle beslotenheid kunnen uitoefenen van het stemrecht.
Zonder de bereidheid van (de leiding van) een politieke partij om geld en goederen te geven in ruil voor stemmen kan van stemmenfraude geen sprake zijn, terwijl in onderhavige strafzaken het Openbaar Ministerie er van heeft afgezien om deze politieke partij en/of haar leiding te vervolgen. Het Gerecht is van oordeel dat een vervolgingsbeslissing niet willekeurig mag worden genomen of strijdig mag zijn met de rechtsregel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Handelen strijdig met de vermelde rechtsregels is bovendien onrechtvaardig en dat zou dan dus ook gelden voor de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie in deze strafzaak.
In de onderhavige zaak is niet alleen afgezien van de strafrechtelijke vervolging van (de leiding van) een politieke partij, maar er is zelfs ook geen moeite gedaan om de rol van (de leiding van) deze politieke partij, de UP Party, vast te stellen, terwijl in het strafdossier meer dan voldoende aanknopingspunten zijn te vinden om naar deze rol nader strafrechtelijk onderzoek te verrichten. Als de medeverdachte [z] verklaart dat hij voor zijn handelen in het bovenomschreven gebouw verantwoording verschuldigd is aan ‘ [z]’ is naar het oordeel van het Gerecht onbegrijpelijk dat geen moeite is gedaan om[z] op de burelen van de Landsrecherche voor verhoor uit te nodigen. Dat er reden is geweest om de betrokkenheid van de (leiding van de) UP Party nader te onderzoeken was ook gelegen in de CIE informatie betreffende [z] namelijk dat hij uit eigen middelen 3 miljoen Amerikaanse dollars heeft gestort in de verkiezingskas van de UP Party. Ook diverse verklaringen houden in dat de UP Party geld aan het uitgeven was vanuit het bovenvermelde gebouw.
Ook de officier van justitie gaat er vanuit dat het geld is gegeven door (de leiding van) de UP Party door in de tenlastelegging medeverdachte [z] als vertegenwoordiger van deze partij te benoemen.
Desondanks is (de leiding van) de UP Party door de Landsrecherche en justitie in de luwte gehouden, terwijl er voldoende concrete aanwijzingen waren dat (de leiding van) de UP Party betrokken was bij de ‘stemmenfraude’. Het Gerecht vindt dat onbegrijpelijk, maar vooral, en daar gaat het om, strijdig met de hiervoor vermelde rechtsregels.
Het Openbaar Ministerie stelt dat de Landsrecherche van Sint Maarten een moeilijke opstartfase heeft gekend en dat er capaciteitsproblemen bij de Landsrecherche waren zodat het onderzoek beperkt moest worden gehouden. Hieraan hebben de verdachte en zijn medeverdachten evenwel geen boodschap. Het Land Sint Maarten dient voor een toereikend geëquipeerde Landsrecherche te zorgen. Bovendien is het Gerecht van oordeel dat in de aanzienlijk ruime periode van september 2010 – februari 2014 het mogelijk moet zijn geweest om naar de betrokkenheid van (de leiding van) de UP Party strafrechtelijke onderzoek te verrichten. Dit onderzoek is ten onrechte niet verricht. Door alleen ‘de stemmenverkopers’ te vervolgen die naar eigen zeggen slechts uit geldnood hebben gehandeld door geld te vragen aan medeverdachte [z] en deze medeverdachte zelf als vertegenwoordiger van de UP Party heeft het Openbaar Ministerie naar het oordeel van het Gerecht in dit dossier tenminste de schijn over zich afgeroepen dat de vervolgingsbeslissingen op klassenjustitie berusten.
Het Gerecht dient de afweging te maken om óf de verdachte en zijn medeverdachten te beoordelen op de door hen begane feiten, terwijl de (leiding van de) UP Party in de luwte blijft, óf op grond van bovenvermelde rechtsregels ook ‘de stemmenverkopers’ en ‘de vertegenwoordiger’ in de luwte te houden door het Openbaar Ministerie in hun vervolging niet-ontvankelijk te verklaren.
Het in de luwte houden van de verdachte en medeverdachten is hoogst onbevredigend nu concrete aanwijzingen bestaan dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Voor het Gerecht staat ook wel vast dat verdachte laakbaar en onbetamelijk heeft gehandeld door op 15 september 2010 in politie uniform en in een politievoertuig naar het bovenbedoelde gebouw te rijden en geld te vragen aan een vertegenwoordiger van een politieke partij.
Het Gerecht kiest desondanks voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte en zijn medeverdachten, nu het van oordeel is dat deze sanctie op de schending van gelijke behandeling en het verbod van willekeur beter tegemoet komt aan de generale preventie dat (de leiding van) politieke partijen geen stemmen zullen kopen en als de (leiding van een) politieke partij dat toch doet, deze leiding en/of politieke partij zich verzekerd weten van een strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie. Naar het oordeel van het Gerecht biedt de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie meer garantie dat de praktijk van stemmenkopen en stemmenverkopen in Sint Maarten wordt uitgeroeid dan de inhoudelijk strafrechtelijke beoordeling van verdachte na verloop van bijna vier jaren nadat de feiten zijn gepleegd. Een eventuele strafrechtelijke veroordeling van de verdachte zal naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende zekerheid bieden dat ‘stemmenfraude’ in Sint Maarten wordt voorkomen.
Reeds op deze grond zal de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie volgen, zodat alle andere verweren onbesproken kunnen blijven.

4.Beslissing:

Het Gerecht verklaart de officier van justitie in de vervolging van de verdachte niet- ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T.M. Luijks, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van voormeld Gerecht op 25 augustus 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.