In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, is de verdachte beschuldigd van het aannemen van geld van medeverdachte [z] om stemmen te kopen voor de UP Party tijdens de verkiezingen van 17 september 2010. De zaak kwam voor de rechter na een langdurig onderzoek dat begon in september 2010. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Cindy Marica, voerde een niet-ontvankelijkheidsverweer aan. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen.
De tenlastelegging is op 14 april 2014 gewijzigd, waarbij het Korps Politie St. Maarten werd hernoemd naar het Korps Politie St. Maarten, Saba en St. Eustatius. De verdachte zou op 16 september 2010 geld hebben aangenomen van medeverdachte [y], die het geld van medeverdachte [z] had ontvangen. Het Openbaar Ministerie stelde dat deze zaak veel commotie heeft veroorzaakt en dat eerlijke verkiezingen in gevaar zijn gebracht. Het Gerecht onderschreef de zorgen van het Openbaar Ministerie over stemmenfraude en de impact daarvan op de democratische rechtstaat van Sint Maarten.
Het Gerecht concludeerde dat de vervolging van de verdachte en zijn medeverdachten niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het Openbaar Ministerie had nagelaten om de rol van de UP Party en haar leiding te onderzoeken, ondanks voldoende aanwijzingen voor hun betrokkenheid bij de stemmenfraude. Het Gerecht oordeelde dat het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie een betere garantie biedt voor de bestrijding van stemmenfraude dan een veroordeling van de verdachte na een lange periode. De beslissing werd genomen om de schending van gelijke behandeling en het verbod van willekeur te adresseren, en om te waarborgen dat politieke partijen niet ongestraft stemmen kunnen kopen.