Vonnis van 21 oktober 2011
Zaaknummer: KG 145/2011
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
[vader],
wonende in Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem,
[moeder],
wonende in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.H.J. Merx.
Partijen worden hierna aangeduid als de vader en de moeder.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 7 oktober 2011 ingediende verzoekschrift met producties;
- de akte houdende eisvermeerdering;
- de pleitnota van mr. Bloem;
- de pleitnota van mr. Merx.
Het vonnis werd bepaald op vandaag.
2.1 Uit de buitenhuwelijkse relatie van partijen is te Sint Maarten, Nederlandse Antillen, op [datum] 2002 een zoon genaamd [zoon] geboren. De vader heeft hem erkend.
2.2 Gedurende de eerste drie jaren van zijn leven is de zoon ’s ochtends thuis verzorgd door de vader terwijl de moeder werkte en ’s middags heeft de moeder de zorgtaken op zich genomen als de vader werkte.
2.3 De relatie van partijen is na deze drie jaren geëindigd. Het kind heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder te Sint Maarten.
2.4 Vanaf 2009 heeft de vader een omgangsregeling met het kind. Om het weekeinde en gedurende de helft van de vakanties verblijft het kind bij hem.
2.5 De moeder werkt bij Sint Maarten Laboratory Services. Zij heeft buitengewoon verlof aangevraagd en gekregen om in Nederland gedurende ongeveer drie jaar een vervolgopleiding tot laborante te volgen. Zij is voornemens om op 25 oktober a.s. te vertrekken en zich met het kind daartoe in Nederland te vestigen.
2.6 De vader heeft een verzoekschrift bij het Gerecht ingediend strekkende tot wijziging van het gezag en de hoofdverblijfplaats van het kind.
3.1 De vader vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – samengevat weergegeven en na wijziging van eis – de moeder te verbieden: <i>primair</i> met het kind Sint Maarten te verlaten totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is komen vast te staan dat zij hiertoe is gerechtigd en <i>subsidiair</i> met het kind naar het buitenland te reizen voordat het Gerecht beschikking wijst op het verzoek van de vader tot wijziging van de voogdij en subsidiair vaststelling van gezamenlijke ouderlijke macht en de hoofdverblijfplaats van het kind, kosten rechtens.
3.2 De moeder voert gemotiveerd verweer dat, voor zover van belang, hierna aan de orde zal komen.
4.1 Vaststaat dat de vrouw thans alleen met het ouderlijk gezag over het kind is belast en dat het kind hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft.
4.2 Het Gerecht overweegt dat de vader op grond van artikel 1:377a BW recht op omgang met het kind. Uit hetgeen partijen hebben gesteld en het verhandelde ter zitting is naar voorlopig oordeel van het Gerecht gebleken dat de vader daadwerkelijk omgang heeft met het kind. De sinds ruim twee jaar overeengekomen omgangsregeling inhoudende dat het kind om het weekend en gedurende de helft van de vakanties bij de vader verblijft wordt goed nageleefd. Ook voordat de relatie tussen de ouders was geëindigd en partijen nog samenleefden had de vader omgang met het kind en nam hij een deel van de opvoeding voor zijn rekening.
4.3 Verder neemt het Gerecht voorshands aan dat het bij het Gerecht aanhangige (subsidiaire) verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over het kind toewijsbaar is. Uit recente rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zie LJN: BK0007) volgt dat de vader eenzijdig kan verzoeken om gezamenlijk ouderlijk gezag en dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek in beginsel wordt toegewezen. Het wordt slechts afgewezen indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt. Ter zitting in kort geding, in aanwezigheid van een medewerkster van de voogdijraad van Sint Maarten, is gesteld noch gebleken dat gezamenlijke ouderlijk gezag in het belang van het kind niet wenselijk is.
4.4 Ervan uitgaande dat de ouders binnen afzienbare tijd gezamenlijk met het gezag zullen worden belast geldt het volgende. Op zichzelf genomen heeft de moeder het recht op het aanbrengen van wijzigingen in haar persoonlijke omstandigheden. Deze vrijheid wordt in de voorliggende omstandigheden evenwel beperkt door het feit dat ouders gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kind uitoefenen en het de moeder derhalve niet vrijstaat de verblijfplaats van het kind te wijzigen zonder instemming van de vader of, bij gebreke van instemming, na het verkrijgen van een beslissing van het Gerecht als bedoeld in artikel 1:253a BW. Het verhuizen van het kind naar een andere verblijfplaats dient vooraf te worden gegaan door serieus overleg tussen partijen. Hierbij dienen de consequenties van de verhuizing op zich en voor de omgang tussen het kind en de vader aan bod te komen en dient te worden bezien welke verblijfplaats het meeste in het belang van het kind is en hoe de omgang zo goed mogelijk kan worden gecontinueerd. Voorts is van belang dat bij gebreke van overeenstemming tussen de ouders de moeder zich op grond van artikel 1:253a BW voorafgaand aan de verhuizing tot de rechter heeft te wenden zodat de rechter niet alleen indien nodig een vergelijk tussen de ouders kon beproeven, maar bovendien die beslissing kon geven die hem in het belang van het kind het meest geraden voor komt. Bij een dergelijke beslissing dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen (vergelijk Hoge Raad 25 april 2008, LJN: BC5901).
4.5 De onderhavige zaak wordt gekenmerkt door het volgende:
- de moeder heeft een vaste baan in Sint Maarten, maar heeft van haar werkgever verlof gevraagd en gekregen om in Nederland gedurende ongeveer drie een opleiding te volgen. Hoe aanbevelenswaardig het volgen van een vervolgopleiding ook is, van een klemmende reden om naar Nederland te vertrekken is naar voorlopig oordeel van het Gerecht niet gebleken;
- de moeder heeft de vader begin september jl. uitgenodigd om een borrel te gaan drinken om hem van de aanstaande verhuizing met het kind op de hoogte te stellen, maar de vader – die inmiddels met een nieuwe vriendin samenleeft – heeft deze uitnodiging niet aangenomen omdat de moeder deze reden voor de borrel hem niet had medegedeeld. Vervolgens is de vader medio september jl. via via op de hoogte geraakt van haar voornemen om met het kind te vertrekken;
- de vader heeft sinds geruime tijd om het weekeinde en gedurende de helft van de vakanties omgang met het kind. Beide partijen hebben ter zitting aangegeven dat deze regeling goed verloopt;
- verhuizing van de moeder met het kind naar Nederland maakt dergelijke regelmatige omgang tussen de vader en het kind illusoir;
- het kind zit op de St. Josephschool in Sint Maarten en hij behaalt goede resultaten; de <i>language of instruction</i> is Engels met bijvak Nederlands. De moeder heeft niets concreets gesteld omtrent geschikte onderwijsvoorzieningen voor het kind in Nederland, laat staan dat zij met de vader hierover overleg heeft gepleegd;
4.6 Naar het oordeel van het Gerecht rust op de moeder als verzorgende ouder de plicht om ervoor te zorgen dat het kind in staat is een goede band met de andere, niet verzorgende ouder op te bouwen, mede met het oog op een goede en evenwichtige emotionele ontwikkeling. Gelet op de jonge leeftijd van het kind acht het Gerecht het in zijn belang dat hij kan opgroeien in een voor hem vertrouwde omgeving waarbij hij een goed contact kan hebben met beide ouders. Tegen de achtergrond van de in rechtsoverweging 4.5 vermelde omstandigheden acht het Gerecht de verhuizing vooralsnog niet in het belang van het kind noch overigens ten opzichte van de vader gerechtvaardigd.
4.7 Het Gerecht zal de primaire vordering toewijzen; uiteraard mag het kind zijn vader bezoeken die aan de Franse kant woont. Gelet op het feit dat partijen ex-partners zijn en het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet het Gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1 verbiedt [moeder] met haar zoon [zoon] Sint Maarten te verlaten totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is komen vast te staan dat zij hiertoe gerechtigd is;
5.2 verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3 compenseert de proceskosten aldus dat ieder partij de eigen kosten draagt;
5.4 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Thierry, rechter in dit gerecht en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011 in aanwezigheid van de griffier.