ECLI:NL:OGEAM:2011:BP4044

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
3 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Lar 087/2010
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering beslissing op verzoek tot uitgifte erfpacht in strijd met zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om te beslissen op zijn verzoek tot uitgifte van een perceel grond in erfpacht. Eiser stelt dat deze weigering in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Verweerder daarentegen betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de weigering om te beslissen geen publiekrechtelijke rechtshandeling is, maar een civielrechtelijke. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft op 3 januari 2011 uitspraak gedaan en het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

De feiten van de zaak zijn als volgt: bij besluit van 13 maart 2007 heeft verweerder aan eiser het recht van erfpacht op een perceel grond ter grootte van 2480 m2 verleend. Echter, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarde dat de akte van erfpachtsverlening binnen zes maanden moest worden ingeschreven, is dit besluit komen te vervallen. Eiser heeft vervolgens opnieuw verzocht om het recht van erfpacht, maar ook deze aanvraag leidde niet tot een beslissing van verweerder. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de weigering om te beslissen in strijd is met de zorgvuldigheid en het vertrouwen dat hij had in de behandeling van zijn verzoek.

Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de weigering van verweerder om te beslissen op het verzoek van eiser niet kan worden aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit betekent dat er geen beroep mogelijk is tegen de weigering, zoals bepaald in de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Het Gerecht heeft geconcludeerd dat het verzoek van eiser betrekking heeft op een privaatrechtelijke rechtshandeling, en heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door rechter R.W.J. van Veen en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak: 3 januari 2011
Zaaknummer: Lar 087/2010
Uitspraaknr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
wonende in Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. C. Marica,
tegen:
de rechtsopvolger van
HET BESTUURSCOLLEGE VAN HET EILANDGEBIED SINT MAARTEN,
verweerder,
gemachtigde: mrs. R.F. Gibson jr. en A.A. Kraaijeveld.
1. Aanduiding bestreden beschikking.
Het uitblijven van een antwoord van verweerder op de brief van eiser d.d. 10 februari 2009 waarbij eiser verweerder heeft verzocht <i>“to grant me an extension of the rights of long lease in the district of Point Blanche, as indicated in the attached besluit d.d. 13 march 2007 no: 261 and described in meetbrief no: 2006-329.” </i>
2. Procesverloop.
Bij beroepschrift van 27 augustus 2010, dezelfde dag ontvangen ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier, heeft eiseres tegen de onder 1 aangeduide beschikking beroep ingesteld ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Op 7 oktober 2010 is een verweerschrift ontvangen.
Mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 6 december 2010. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Voor verweerder is verschenen mevrouw [hoofd domeinbeheer] (hoofd domeinbeheer), bijgestaan door de gemachtigde mr. Kraaijeveld voornoemd die eveneens op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
Uitspraak is bepaald op heden.
3. Beoordeling.
3.1 De volgende feiten staan vast.
- Bij besluit van 13 maart 2007 heeft verweerder besloten aan eiser te verlenen het recht van erfpacht op een perceel grond ter grootte van 2480m2, gelegen te Pointe Blanche en nader omschreven in meetbrief 2006/329.
- Omdat aan de voorwaarde -<i>de overschrijving van de akte van erfpachtsverlening in de daartoe bestemde Openbare Registers moet binnen zes (6) maanden na dagtekening van het eilandsbesluit plaatsvinden</i>- niet is voldaan is voornoemd besluit komen te vervallen.
- Na daartoe bekomen verzoek van eiser heeft verweerder bij besluit van 7 augustus 2008 besloten aan eiser wederom te verlenen het recht van erfpacht op een perceel grond ter grootte van 2480m2, gelegen te Pointe Blanche, nader aangegeven in meetbrief 2006/329.
- Inschrijving van de akte van erfpachtsverlening binnen zes (6) maanden na uitgifte heeft wederom niet plaatsgevonden.
- Bij brief van 10 februari 2009 heeft eiser zich opnieuw tot verweerder gewend met verzoek een recht van erfpacht te verlenen ter zake het hiervoor genoemde perceel grond.
3.2 In zijn beroepschrift heeft eiser, kort samengevat, aangevoerd dat de weigering van verweerder te beslissen op zijn verzoek in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Letterlijk weergegeven uit het beroepschrift voert eiser aan: <i><b><u>“Schending zorgvuldigheidsbeginsel</u></b>: Het is vaste jurisprudentie dat de weigering te beschikking moet worden beschouwd als in strijd zijnde met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verder geldt dat appellant zich heeft gehouden aan de voorwaarden van de verlening, zich ruim 2 jaar als erfpachter heeft gedragen en de nodige betalingen tijdig verricht heeft. Appellant kan niet verweten worden dat de overdracht niet binnen 6 maanden heeft plaatsgevonden, dit is volkomen aan de vertegenwoordiger van het BC te wijten. Er heeft door te weigeren het verzoek te behandelen volstrekt geen belangenafweging in concreto kunnen plaatsvinden. Door “stil te blijven”, heeft het BC appellant in een onzekere situatie geplaatst. Appellant heeft zijn verzoek deugdelijk onderbouwd met onderliggende bewijsstukken en meent dat gelet op het verloop van zaken zijn verzoek redelijkerwijze moest worden toegewezen. Gelet op deze omstandigheden moest appellant’s verzoek redelijkerwijze worden toegewezen, althans moest een (positieve) beslissing worden genomen i.p.v. de fictieve weigering. Door desalniettemin geen beslissing te nemen, heeft het BC onzorgvuldig gehandeld jegens appellant en heeft in strijd gehandeld met het hoor- en motiveringsbeginsel. <b><u>Schending vertrouwensbeginsel</u></b>: appellant mocht gelet op de omstandigheden zoals vorengenoemd in alle redelijkheid vertrouwen dat er een deugdelijke behandeling van zijn beroep zou plaatsvinden.”</i>
3.3 In artikel 7, lid 1, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) is bepaald dat natuurlijke personen of rechtspersonen die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen daartegen beroep kunnen instellen bij het Gerecht.
In artikel 3, lid 1, van de Lar is bepaald dat onder een beschikking wordt verstaan: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het besluit tot uitgifte in erfpacht (en de weigering om te beslissen op het verzoek tot uitgifte in erfpacht) geen publiekrechtelijke rechtshandeling is maar een civielrechtelijke nu de bevoegdheid om het recht van erfpacht te verlenen voortvloeit uit het civiele eigendomsrecht van de grond.
Dit verweer gaat op. Het verzoek van appellant betreft het nemen van een beschikking ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling (het verlijden van een akte van erfpacht). Tegen zo’n beschikking (en het weigeren zo’n beschikking te nemen) is ingevolge het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub f, van de Lar geen beroep mogelijk (GHvJ, 29 november 2007, HLAR 31/07, LJN: BG3820).
Het beroep van eiser wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard.
4. Beslissing.
Het Gerecht:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.J. van Veen, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 3 januari 2011.